Terecht revisierente in rekening gebracht bij afkoop lijfrente

De bij de afkoop van een lijfrente in rekening gebrachte revisierente vormde geen individuele en buitensporige last en was ook niet strijdig met het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel, zo heeft Gerechtshof Den Haag in hoger beroep geoordeeld.

Belanghebbende heeft meer dan tien jaar voorafgaande aan 2014 bij een verzekeraar een lijfrente afgesloten ter compensatie van een pensioentekort. In 2014 is de lijfrente voor een bedrag van € 29.820 afgekocht. Op de afkoopsom is loonheffing ingehouden. Over de afkoopwaarde is voorts 20% revisierente berekend, te weten € 5.964.

In beroep stelde belanghebbende onder meer dat de revisierente buiten proportie is ten opzichte van het rendement van de afgekochte polis. Rechtbank Den Haag heeft het beroep echter ongegrond verklaard.

In hoger beroep is in geschil of de regeling inzake het in rekening brengen van revisierente (artikel 30i AWR) in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Niet in geschil is dat belanghebbende op grond van de wettelijke bepalingen revisierente verschuldigd is.

Volgens Hof Den Haag kan van de wettelijke regeling van de revisierente niet worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert. Dit geldt ook in gevallen waarin de belastingplichtige geen gebruik kan maken van de tegenbewijsregeling van artikel 30i, lid 3, AWR omdat sinds het bedingen van de aanspraak tien jaar of meer zijn verstreken. Belanghebbende wordt volgens het Hof voorts niet getroffen door een individuele en buitensporige last. Ook de stelling dat sprake is van strijd met het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel (artikel 14 EVRM) wordt door het Hof verworpen. Het hoger beroep is ongegrond.

 

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen