Hoge Raad wijst massaal bezwaar tegen 4% vermogensrendementsheffing af

De Hoge Raad ziet medio 2019 in de vermogensrendementsheffing van 1,2% een buitensporige last vanwege de lage rendementen die in 2013, 2014 en 2015 konden worden behaald op spaar- en beleggingsvormen met een laag risico. De rechter voorziet echter niet in dit rechtstekort. Na aanvraag van een individuele uitspraak kan worden doorgeprocedeerd tot aan het EHRM, maar de kans op succes is niet groot.

De kern van de arresten van de Hoge Raad medio 2019

De Hoge Raad heeft op 14 juni 2019 uitspraak gedaan in zes proefprocedures inzake het massaal bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing van 4% in box 3 voor de jaren 2013 en 2014. Vijf arresten verwijzen naar de gronden in het zesde 'hoofdarrest' met zaaknummer 17/05606 (ECLI:NL:HR:2019:816), waarin het oordeel van de Hoge Raad verder is uitgewerkt.

De Hoge Raad concludeert dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het door de wetgever veronderstelde rendement van 4% in box 3 niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen. Voor de beoordeling daarvan is gekeken naar het rendement op staatsobligaties en andere spaar- en beleggingsvormen waarbij de belegger gerechtigd blijft tot de nominale waarde van het geïnvesteerde bedrag. Volgens de bezwaarmakers was door de belastingheffing in box 3 op deze forfaitaire wijze, sprake van schending van het ongestoorde genot van eigendom (als bedoeld in art. 1 EP EVRM). Daarvan is sprake als een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een buitensporige last (belastingheffing).

Indien het nominaal haalbare rendement in box 3 in de jaren 2013 en 2014 gemiddeld lager lag dan 1,2% (30% over 4%), is volgens de Hoge Raad inderdaad sprake van een buitensporige last.

Hoewel dit leidt tot een rechtstekort, kan de rechter op stelselniveau (dus op het niveau van het stelsel van de wet) daarin niet voorzien.
De rechter zou wel op individueel niveau kunnen ingrijpen, als sprake is van een buitensporig zware last bij een bepaalde persoon. Dit valt echter buiten de vraag van de proefprocedures. De Hoge Raad heeft daarom in alle proefprocedures het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Op 5 juli 2019 heeft de Hoge Raad ook voor belastingjaar 2015 (ECLI:NL:HR:2019:1108) onder verwijzing naar het hoofdarrest (ECLI:NL:HR:2019:816) het cassatieberoep ongegrond verklaard.

Belastingdienst wijst massaal bezwaar 2013 t/m 2016 af

Voor degenen die vallen onder de massaalbezwaarprocedure, betekent het oordeel van de Hoge Raad dat de Belastingdienst het massaal bezwaar heeft afgewezen met een collectieve uitspraak die op 19 juli 2019 in de Staatscourant is gepubliceerd. Individuele aanslagen worden niet aangepast. Belastingplichtigen die uitstel van betaling hebben gekregen, moeten in beginsel nu alsnog de belasting betalen waarvoor uitstel van betaling was gevraagd. Over dit bedrag wordt bovendien belastingrente berekend. De collectieve uitspraak heeft betrekking op alle als massaal bezwaar aangewezen bezwaarschriften over de belastingjaren 2013 t/m 2016. Vanwege de stelselwijziging die per 1 januari 2017 in box 3 is ingevoerd, worden voor de jaren 2017 en 2018 afzonderlijke massaalbezwaarproefprocedures gevoerd waarin door de Hoge Raad nog geen einduitspraak is gedaan.

Individuele uitspraak aanvragen om alsnog gelijk te krijgen?

Hoewel in de proefprocedures het beroep ongegrond is verklaard, zijn er echter voor individuele belastingplichtigen nog beperkte mogelijkheden.

Het is mogelijk de eigen belastinginspecteur om een individuele uitspraak op bezwaar te vragen -naar wij aannemen- wanneer tegen de betreffende aanslagen destijds een bezwaarschrift is ingediend. Dit verzoek moet binnen een redelijke termijn na publicatie van de collectieve uitspraak worden ingediend. Deze individuele uitspraak zal gelijk zijn aan de collectieve uitspraak, maar maakt mogelijk om tegen de uitspraak binnen zes weken in beroep te gaan bij de rechtbank.

Het beroep kan alleen gaan over de rechtsvraag die in op 14 juni 2019 al door de Hoge Raad is beantwoord. Nadat de individuele procedure is doorlopen staat de rechtsgang naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) open. Ook daar kan alleen de rechtsvraag zoals in de proefprocedures aan de orde gesteld aan de orde komen en blijven individuele omstandigheden buiten aanmerking. De Bond voor Belastingbetalers denkt nog na of zij de gang naar het EHRM willen maken. Bij voorbaat lijkt de kans op succes niet al te groot.

Na het verkrijgen van de individuele uitspraak kan in de individuele procedure de vraag of sprake is van een buitensporig hoge individuele last niet aan de orde komen. Dat kan alleen indien belastingplichtigen in hun bezwaarschrift destijds hierop een beroep hebben gedaan en deze bezwaarschriften zijn aangehouden in afwachting van het oordeel van de Hoge Raad in de proefprocedures. Overigens kunnen belastingplichtigen geen al te hoge verwachtingen koesteren over de uitkomst van een procedure over de vraag of sprake is van een individueel buitensporige last. Uit de tot nog toe gewezen jurisprudentie kan niets anders worden afgeleid dan dat bij voldoende aanwezig inkomen en/of vermogen waarmee de vermogensrendementsheffing kan worden betaald, er geen sprake is van een individuele buitensporig hoge last, zelfs wanneer de effectieve belastingdruk meer dan 100% bedraagt en er in wezen sprake is van volledige onteigening.

Mr. Xander Arends van FBN Juristen notarieel & fiscaal te Amsterdam is fiscaal specialist bij Fiscaalconsult. Zijn specialisme(n): Aanmerkelijk belang, terbeschikkingstellingsregeling, eigenwoningregeling, periodieke uitkeringen

 

 

 

 

 

 

Gerelateerde artikelen