Voor vaststelling WW-dagloon is loonopgave werkgever uitgangspunt
Appellant heeft aan de hand van een vergelijking van zijn werkelijke ontslagdatum met twee andere fictieve ontslagdata betoogd dat het Dagloonbesluit leidt tot ongelijkheid en willekeur, omdat loonaanspraken die pas na afloop van het refertejaar worden uitbetaald niet worden meegenomen bij de berekening van het dagloon.
Dit betoog wordt door de Centrale Raad van Beroep niet gevolgd. De artikelen 2, 3, 4 en 5 van het Dagloonbesluit regelen bij het intreden van ziekte onderscheidenlijk arbeidsurenverlies op gelijke wijze wanneer het refertejaar begint en eindigt, welk in het refertejaar genoten of daaraan nog toe te rekenen loon kan worden meegenomen en hoe het dagloon voor uitkeringen op grond van de ZW en de WW moet worden berekend.
Onderkend wordt dat deze regels in verschillende situaties tot verschillende uitkomsten kunnen leiden. Dit is afhankelijk zowel van de kortere of langere duur van de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden als van het tijdstip waarop ziekte of arbeidsurenverlies is ingetreden.
In het licht van de wijziging van artikel 45 van de WW per 1 juni 2013, de daarbij gemaakte keuzen gericht op vereenvoudiging van wet- en regelgeving en het terugdringen van de uitvoeringskosten, en de afweging zoals die uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Vereenvoudiging regelingen UWV en uit de nota van toelichting bij het Dagloonbesluit blijkt, kan van deze artikelen niet worden gezegd dat zij in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest om bij de vaststelling van het WW-dagloon zoveel mogelijk uit te gaan van de loonopgave van de werkgever over wat in het refertejaar daadwerkelijk is uitbetaald in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden. Er is geen grond om de hier genoemde artikelen van het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten.