Tijdelijke doorhaling voor accountant die zich aan belofte op sterfbed hield
Zaaknr. 22/1811
Door Michiel Satink
De zaak: Inwilliging belofte op sterfbed levert tuchtklacht op
Het waren nou juist de twee klagers die de accountant zo goed mogelijk bij wilde staan, om de belofte gedaan aan hun vader op diens sterfbed in te willigen, zo gaf hij aan op de zitting eerder dit jaar.
De vader van de klagers overleed in 2019. De man liet een bakkerij achter die door de zoons – de ooms van de klagers – werd voortgezet. Om de erfenis te verdelen moest nog wel de waarde van het bedrijf bepaald worden. Daarbij viel onder meer de goodwill met een waarde van 0 euro op. Zo werd de waarde van het bedrijf veel lager vastgesteld dan de twee vrouwen verwacht hadden. In december 2020 namen de zussen een deskundige in de arm en vroegen in een gesprek om uitleg. Na dat gesprek op 15 januari 2021 zegde de accountant de opdracht op.
De accountant zag pas na dat gesprek een bedreiging voor zijn objectiviteit. En besloot dus om passende maatregelen te treffen. Alleen: was hij daarmee wel op tijd? Volgens de klagers had hij zich niet mogen mengen in de twistpunten tussen hen en de ooms. Alleen, volgens de accountant was er nog geen sprake van twistpunten direct na het overlijden van de vader van klagers. Pas eind 2020 werd duidelijk dat klaagsters en de ooms het niet eens waren over de vaststelling van de waarde van de Vennootschap Onder Firma en vaders aandeel daarin. Op dat moment was het echter nog niet gezegd dat het niet zou lukken om tot een oplossing te komen. Dat werd betrokkene pas duidelijk tijdens het gesprek op 15 januari 2021.
Anders dan de accountant kennelijk meent, is een bedreiging van de objectiviteit niet pas aan de orde als sprake is van een onoplosbaar conflict, oordeelt de tuchtrechter. “Van een accountant wordt immers verwacht dat hij voortdurend omstandigheden identificeert en beoordeelt die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan een fundamenteel beginsel.''
En als de accountant een mogelijke bedreiging constateert, moeten meteen toereikende maatregelen genomen worden. Volgens de Accountantskamer ontstond zo'n situatie al wel meteen met het overlijden van de vader. De klaagsters als erfgenamen kwamen zo tegenover de ooms als voortzettende vennoten te staan. “Hij heeft niet ingezien dat de belangen van klaagsters en de ooms tegenstrijdig waren.'' Hij greep dus veel te laat in, waardoor hij dus heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit.
Het verwijt dat de accountant stukken van de twee klagers achterhield, is ongegrond verklaard. Volgens de beklaagde beschikte hij niet over de administraties van de vof en de eenmanszaken, omdat deze na verwerking zijn teruggegeven aan de opdrachtgevers. De klagers hebben hun stelling niet verder onderbouwd. Anders was dat voor het zonder toestemming opstellen van de jaarrekening 2019 en het indienen van de aangifte Inkomstenbelasting 2019. Hij meende dat hij geen toestemming nodig had. De twee klagers participeren niet als erfgenamen in de VOF van hun vader. Op grond van de vof-akte moest er een verdeling voor eind van het boekjaar plaatsvinden en kon hij dus de jaarrekening 2019 samenstellen. De aangifte IB had hij echter niet zonder toestemming van de klagers mogen indienen bij de Belastingdienst. “Betrokkene had klaagsters in dit geval moeten waarschuwen dat zij rente zouden verbeuren als de aangifte niet op tijd zou worden ingediend en hij had deze waarschuwing moeten vastleggen.'' Ook hier handelde de accountant tegen de beroepsregels in.
Als laatste acht de tuchtrechter ook bewezen dat hij vertrouwelijke stukken deelde met de advocaat van de ooms. De Accountantskamer kwam tot een tijdelijke doorhaling mede omdat de accountant meer dan een jaar niet onderkende dat zijn objectiviteit mogelijk werd bedreigd. Ook toonde hij op de zitting weinig inzicht in eigen handelen, aldus de tuchtrechter.