‘Marges om controle-eisen op gemeente te verzachten uiterst beperkt’
Keijzer vroeg onder meer of Van Rijn heeft overwogen om de controle-eisen op gemeenten (voor het sociaal domein), gelet op het transitiejaar en de forse consequenties die het heeft, te verzachten. De staatssecretaris antwoordt: “In de Gemeentewet is geregeld dat de gemeenteraad een accountant aanwijst die belast wordt met de controle van de jaarrekening, een controleverklaring verstrekt en een rapport van bevindingen opstelt. De verklaring van de accountant betreft zowel het getrouwe beeld als de rechtmatigheid van de geldstromen in de jaarrekening. De wijze waarop de accountant zijn werkzaamheden verricht, is vastgelegd in (internationale) regelgeving en nader uitgewerkt in algemeen geldende standaarden. De marges om binnen dit juridisch kader controle-eisen te verzachten zijn uiterst beperkt. In de gesprekken die tussen de ministeries van BZK, Financiën, VWS, de VNG en de NBA zijn gevoerd is de optie verkend om de door de accountant geconstateerde onzekerheden of fouten ten aanzien van de rechtmatigheid van uitgaven Wmo 2015 en Jeugdwet niet te laten doorwerken in het oordeel. Ook dat kan alleen door aanpassing van regelgeving namelijk door een wijziging van het Besluit accountantscontrole decentrale overheden (Bado). Omdat een dergelijke wijziging afbreuk doet aan de gewenste transparantie naar de gemeenteraad, de verschillende uitgangsposities van gemeenten miskent en bovendien juridisch en uitvoeringstechnisch complex is heeft de minister van BZK, in lijn met het vigerende kabinetsbeleid, geen wijzigingen voorgesteld. De accountant rapporteert aan de gemeenteraad. De controleverklaring is van essentieel belang voor de raad om een oordeel te kunnen vellen over het gevoerde financiële beheer en de verantwoording van het college daarover. Het is bedoeld om de raad hiervoor een effectief en onafhankelijk instrument in handen te geven. De accountants die de controlewerkzaamheden verrichten, worden daarom ook door de raad aangesteld en niet door het college.”
Ook wil Keijzer weten wat de gevolgen zijn voor zorgaanbieders als zij geen goedkeurende accountantsverklaring krijgen bij de jaarrekening. Van Rijn: “Dat is niet in zijn algemeenheid aan te geven. Accountantsverklaringen kunnen een rol spelen bij de financieringsafspraken, waarbij uiteraard de concrete inhoud van het accountantsoordeel van belang is. Ook kan het voor zorgaanbieders lastiger worden nieuwe contracten met gemeenten te sluiten voor het leveren van zorg en ondersteuning.”
Op de vraag wat Van Rijn gaat doen om te bereiken dat accountants elkaars rechtmatigheidsoordelen respecteren, antwoordt hij: “In de beroepsregelgeving van accountants, zoals ook aan de orde is gekomen bij het antwoord op vraag 3, is het overnemen van de verantwoordelijkheid voor en het daarbij beoordelen van een accountantsoordeel geregeld. Hierbij zijn twee actuele situaties te onderscheiden. Bij uitbesteding door gemeenten van taken aan uitvoeringsorganisaties, zoals gemeenschappelijke regelingen, hebben accountants direct met elkaars rechtmatigheidoordelen te maken. Als algemene lijn geldt in deze situaties dat de gemeente dient te borgen dat de uitvoering door de gemeenschappelijke regeling zodanig is opgezet dat aan de eisen kan worden voldaan. Op 10 december 2013 heeft de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) de NBA-handreiking 1122 gepubliceerd. Deze handreiking, specifiek opgesteld voor nadere uitleg van de regelgeving voor decentrale overheden, is geheel gewijd aan de gevolgen voor de accountantscontrole van het uitbesteden door decentrale overheden van taken aan uitvoeringsorganisaties. De handreiking geeft voor verschillende situaties weer hoe de accountant van de gemeente invulling kan geven aan zijn ongedeelde verantwoordelijkheid voor de controle van de gemeentelijke jaarrekening. Als een gemeente haar zaken in relatie tot de gemeenschappelijke regeling goed voor elkaar heeft, kan de controlerende accountant voldoende en geschikte controle-informatie krijgen bij de gemeente, zodat nader onderzoek bij de gemeenschappelijke regeling niet nodig is. Naarmate dat minder het geval is, zal de gemeentelijke accountant wel onderzoek moeten doen bij de gemeenschappelijke regeling om de verantwoordelijkheid over te kunnen nemen.
Een tweede situatie waarbij accountants met elkaars oordelen te maken krijgen, betreft de uitvoering door zorgaanbieders van zorgopdrachten van de gemeenten. In het najaar van 2015 is door de betrokken partijen overeenstemming bereikt over een format voor de ‘Financiële productieverantwoording Wmo en Jeugdwet’, met een bijbehorend landelijk algemeen accountantsprotocol dat door de zorgaanbieders als handleiding gebruikt kan worden bij het laten uitvoeren van de accountantscontrole op het niveau van de zorgaanbieder. Dit is een belangrijk resultaat. Maar een accountantscontrole op het niveau van de zorgaanbieder is niet automatisch toereikend voor alle gemeenten waarvoor deze aanbieder opdrachten heeft uitgevoerd. Elke gemeente zal immers van haar kant willen weten in hoeverre door de zorgaanbieder aan de specifieke gemeentelijke voorwaarden is voldaan, waarvoor de gemeente aanvullende of eigen werkzaamheden kan doen. Overigens zijn er initiatieven genomen om te bevorderen dat gemeenten en zorgaanbieders in onderling overleg bezien in hoeverre het over 2015 echt nodig is, gezien de huidige tijdslijnen, aan alle oorspronkelijke (controle)voorwaarden te voldoen. Het is mogelijk om in bepaalde situaties tot een pragmatische finale afrekening van contracten te komen, waarbij ook de gewenste financiële zekerheid verkregen kan worden in de keten.”