Inbreuk op eigendomsrecht door Wet uniformering loonbegrip gerechtvaardigd

Onlangs oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat een WAO’er door de invoering van de Wet uniformering loonbegrip (WUL) in een financieel nadeliger positie is terechtgekomen, maar dat deze inbreuk op het eigendomsrecht gerechtvaardigd is.

Na 1 januari 2013 werd de fiscale bijtelling voor het privégebruik van een personenauto als een bestanddeel van het inkomen in mindering gebracht op de WAO-uitkering van appellant. Het dagloon van appellant wijzigt niet, waardoor die per saldo een lagere (voorschot)uitkering ontvangt. De invoering van de WUL heeft dan ook geleid tot een inbreuk op het eigendomsrecht van appellant.
 
Van een ongerechtvaardigde inbreuk op het ongestoord genot van zijn eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol is echter geen sprake, zo oordeelt de Centrale Raad van Beroep. De wijziging van het loonbegrip is bij wet voorzien en streeft een legitieme doelstelling in het algemeen belang na, te weten reductie van administratieve lasten en vereenvoudiging van premieheffing. Gelet hierop en rekening houdend met de ruime beoordelingsmarge die de Staat hierbij toekomt kan niet staande worden gehouden dat aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde verminderde uitbetaling van de WAO-uitkering van appellant vanaf 1 januari 2013 en de terugvordering van een beslag van € 270,35, in het algemeen een onevenwichtige afweging ten grondslag ligt tussen de gediende gemeenschapsbelangen en het fundamentele recht van het individu, dan wel dat er geen redelijke proportionaliteitsrelatie bestaat tussen het gekozen middel en het beoogde doel.

Evenmin is in het concrete geval van appellant sprake van een onevenredig zware last ("an individual and excessive burden"). In dit verband stelt de Raad voorop dat uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat aan artikel 1 Eerste Protocol geen recht op een uitkering van een bepaalde hoogte kan worden ontleend en dat bij de invoering van de WUL geen afbreuk wordt gedaan aan de essentie van de WAO-uitkering, immers het recht van appellant op een WAO-uitkering wordt niet gewijzigd en het inkomen van appellant blijft (ruim) boven het sociaal minimum. Hoewel voor appellant de inkomstenachteruitgang van € 270,35 bij een bruto inkomen van € 2.638,- niet onaanzienlijk te noemen is, is deze vermindering niet aan te merken als een onevenredig zware last.

• ECLI:NL:CRVB:2016:916

Gerelateerde artikelen