HR: deelopleidingen komen ook in aanmerking voor afdrachtvermindering onderwijs
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat hiervoor wél was vereist dat de werkgever in het tijdvak van toepassing van de vermindering beschikte over een door alle partijen tijdig ondertekende beroepspraktijkvormingsovereenkomst, dan wel vooruitlopend daarop, een verklaring van het ROC.
Wat betreft de vraag of de afdrachtvermindering onderwijs ook kon worden toegepast als een deel van de beroepsopleiding werd gevolgd, volgt de Hoge Raad de conclusie van de Advocaat-Generaal hierover, en oordeelt daarin nog iets ruimer. De A-G stelde dat voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs was vereist dat de werknemer álle onderdelen van de beroepsopleiding volgde die gericht zijn op het onderricht in de praktijk. De Hoge Raad oordeelt dat voldoende was dat de beroepspraktijkvorming van een beroepsopleiding werd gevolgd. Hiermee sluit de Hoge Raad, zoals hij zelf ook aangeeft, aan bij de letterlijke tekst van de wet.
Ook op de andere geschilpunten in deze zaak, zoekt de Hoge Raad aansluiting bij de tekst van de wet. Dit leidt de Hoge Raad tot het oordeel dat de afdrachtvermindering niet mocht worden toegepast wanneer de werkgever niet beschikte over een schriftelijke beroepspraktijkvormingsovereenkomst die door alle partijen tijdig was ondertekend, noch over de verklaring van het ROC die volgens de wet als tijdelijke vervanging van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst kan dienen. De Hoge Raad wijkt op dit punt af van de A-G en de uitspraak van het Gerechtshof en kiest voor een formele interpretatie. Ten slotte oordeelt de Hoge Raad dat de afdrachtvermindering onderwijs mocht worden toegepast tot en met het einde van het tijdvak waarin het afsluitend examen is afgelegd.
(Bron: PwC)