Commentaar NOB op consultatie ‘Vereenvoudiging belastingteruggaaf oninbare vorderingen’

De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft haar commentaar op de internetconsultatie ‘Vereenvoudiging belastingteruggaaf oninbare vorderingen’ naar de Tweede Kamer gestuurd.

De nieuwe regeling gaat met name om de invoering van een vast moment van teruggaaf en het toestaan dat de btw op een oninbare vordering niet langer bij afzonderlijk verzoek maar bij reguliere btw-aangifte kan worden teruggevraagd. De NOB brengt echter in herinnering dat vereenvoudiging en praktische uitvoerbaarheid van de regeling steeds voorop moeten staan. De NOB merkt op dat de voorgestelde regelingen op enkele punten mogelijk dit doel voorbijschieten. De NOB zou het daarom op prijs stellen als bij de hierna te benoemen punten nog een keer kritisch wordt stilgestaan alvorens de definitieve tekst van het wetsvoorstel vast te stellen.

Speerpunten NOB-commentaar

1. Gezien de nodige administratieve aanpassingen die in het bedrijfsleven moeten worden doorgevoerd (ERP-systemen en aangifteprogramma’s), acht de Orde het wenselijk om zo snel mogelijk helderheid te verkrijgen over de wijze waarop correcties in de aangifte moeten worden verwerkt.
2. De Orde vraagt zich af of het de bedoeling is om een nieuw criterium te introduceren voor het ontstaansmoment van het recht op teruggaaf wegens oninbare vorderingen, of dat de jurisprudentie en het daarin ontwikkelde redelijkheidscriterium nog steeds als leidend wordt beschouwd. Tevens is gewenst dat het recht op teruggaaf (artikel 29 leden 1 en 2 Wet OB 1968) en de daarmee corresponderende correctie op de aftrek (artikel 29 lid 7 Wet OB 1968) op elkaar worden afgestemd.
3. Het is niet geheel duidelijk of de termijnen van één jaar in de concept artikelen 29 leden 2 en 7 Wet OB 1968 en 92 lid 2 Wbm fatale termijnen zijn.
4. Ter zake van het concept artikel 29 leden 5, 6 en 8 Wet OB 1968 geeft de Orde in overweging om na te gaan of deze bepalingen daadwerkelijk in overeenstemming zijn met het EU-recht.
5. Ter zake van het overgangsrecht bij beide artikelen vraagt de Orde zich af of deze bepaling ook geldt voor vorderingen die reeds vóór 1 januari 2017 als oninbaar moeten worden
beschouwd.

De Orde dringt verder op diverse punten van de concept wettekst aan op verduidelijking.

• NOB-commentaar

Gerelateerde artikelen