A-G: Conserverende aanslag deels in strijd met goede verdragstrouw
Bij beslissing van 9 maart 2017 heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant (16/3350, ECLI:NL:RBZWB:2017:1464) de Hoge Raad ex artikel 27ga AWR verzocht om een prejudiciële beslissing.
Belanghebbende heeft bij de inbreng van zijn registeraccountantskantoor in een bv een gerichte lijfrente in de zin van artikel 45a, lid 5, Wet IB 1964, bedongen. In 2010 en 2012 heeft hij van zijn recht gebruik gemaakt om de lijfrente-uitkeringen voor zijn 65ste levensjaar in te laten gaan. Daarnaast heeft hij tot en met 2009 pensioenrechten opgebouwd bij een bv waarin hij een 100%- belang heeft (pensioen in eigen beheer). Op 31 januari 2014 is belanghebbende geëmigreerd naar Frankrijk.
De Inspecteur heeft een conserverende aanslag en een beschikking revisierente opgelegd.
De prejudiciële vragen luiden: komt het in de heffing betrekken bij conserverende aanslag van negatieve uitgaven bij emigratie ter zake van (1) een lijfrenteaanspraak, dan wel (2) een pensioenaanspraak voor het op grond van artikel 3.136, tweede respectievelijk derde lid, Wet IB 2001 bepaalde bedrag in een situatie als die van belanghebbende in strijd met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de uitlegging en toepassing van het Verdrag Nederland-Frankrijk?
A-G Niessen beantwoordt de vragen aldus dat het in de heffing betrekken bij conserverende aanslag van negatieve uitgaven bij emigratie voor het op grond van artikel 3.136, tweede respectievelijk derde lid, Wet IB 2001 bepaalde bedrag ter zake van (1) een lijfrenteaanspraak niet, en (2) pensioenaanspraak wél, in een situatie als die van belanghebbende in strijd komt met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de uitlegging en toepassing van het Verdrag Nederland-Frankrijk.
Lees ook:
- RB reageert op prejudiciële vragen aan Hoge Raad
- Conserverende aanslag in strijd met goede verdragstrouw?
(Bron: Fiscanet)