Accountant heeft geen recht op zelfstandigenaftrek
De accountant, die voltijds in dienstbetrekking was, startte in 2008 een eigen bedrijf dat fiscaal advies geeft en de administraties van kleine ondernemingen verzorgt. De omzetten die de accountant in de periode 2009-2012 bedroegen achtereenvolgens: € 500, € 1.450, € 1.300 en € 1.253.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 heeft de accountant aanspraak gemaakt op toepassing van de zelfstandigenaftrek (€ 9.484) en startersaftrek (€ 2.123). In het kader van de aanslagregeling heeft hij aanvankelijk aan de belastinginspecteur verklaard dat hij in 2011 1.310 uren aan zijn onderneming heeft besteed. Daarna liet hij weten dat het om 1.552 uren gaat. Hij heeft de uren als volgt gespecificeerd:
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de fiscus de zelfstandigen- en startersaftrek niet toegepast. Volgens de inspecteur heeft de man niet voldaan aan het zogenoemde urencriterium. Hiertegen heeft de accountant vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.
Het hof is het eens met de rechtbank. Voor de toepassing van de zelfstandigen- en startersaftrek dient de ondernemer aan het urencriterium te voldoen. Onder het urencriterium wordt in dit verband verstaan, het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. “Nog daargelaten de vraag of partijen te dezen terecht ervan zijn uitgegaan dat belanghebbende als ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan worden aangemerkt, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof volstrekt niet erin geslaagd aan zijn bewijslast te voldoen. Hij heeft in de fase van de aanslagregeling, bezwaar, beroep en hoger beroep op geen enkele – deugdelijke en betrouwbare – wijze het bewijs geleverd van het door hem gestelde aantal uren van 1.552. Evenmin heeft hij het bewijs geleverd dat ten minste 1.225 uren aan de onderneming zijn besteed. Betrouwbare onderliggende stukken die voor dat bewijs kunnen dienen ontbreken. Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende op verschillende ter zake gestelde vragen van het Hof geen antwoord kunnen geven. Hij heeft ter zitting van het Hof eerder meer twijfel gezaaid over de besteding van het aantal uren dat door hem aan de genoemde activiteiten zou zijn besteed dan dat hij die aannemelijk heeft gemaakt,” aldus het hof.