Aan een ingebrekestelling kan uitgestelde werking worden gegeven

Een bv stelt in een procedure dat zij recht heeft op toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar tegen een WOZ-beschikking en aanslagen OZB. De kern van het geschil betreft het antwoord op de vraag op welk moment de tweewekentermijn, die is omschreven in artikel 4:17, lid 3, Awb, is aangevangen.

De gemachtigde heeft in deze zaak de heffingsambtenaar in gebreke gesteld en daarbij opgemerkt dat de ingebrekestelling pas ingaat op de dag volgend na de dag van het hoorgesprek indien al een hoorgesprek is gepland. De heffingsambtenaar bepleit dat de tweewekentermijn is ingegaan na de (laatste) hoorzitting. In casu was op het moment van de ingebrekestelling echter nog geen hoorgesprek gepland.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht mogelijk dat een belanghebbende uitgestelde werking geeft aan een ingebrekestelling. De heffingsambtenaar kon in redelijkheid menen dat de ingebrekestelling eerst zou ingaan na het hoorgesprek. Aangezien de gemachtigde op een later moment expliciet heeft vermeld dat de ingebrekestelling wel direct geldt, is volgens de rechtbank op dat latere moment de zogenoemde tweewekentermijn wel direct aangevangen. 

De bv heeft aangegeven dat de tweewekentermijn kan worden opgeschort voor de periode tussen het moment waarop de planning van het hoorgesprek is geschied en het hoorgesprek. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit tegemoetkomende standpunt van de bv niet te volgen. 

Dit betekent dat een dwangsom is verschuldigd over 34 dagen voor een bedrag van € 940.

(Bron: Fiscanet

Gerelateerde artikelen