Woning ten onrechte tot ondernemingsvermogen gerekend
De ondernemer drijft een eenmanszaak. Hij en de partner hebben een woonboerderij gekocht, die zij met hun kinderen bewonen. Zij bezitten ieder voor de onverdeelde helft de eigendom van de woning. Hij en de partner zijn niet (samen) gehuwd en hebben (samen) geen geregistreerd partnerschap, wel hebben zij een notariële samenlevingsovereenkomst.
In geschil is of de ondernemer de gehele woning terecht als ondernemingsvermogen heeft geëtiketteerd.
Ter zitting bij Hof Den Bosch brengt de Inspecteur in dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. De Inspecteur betoogt in dit verband, dat de ondernemer een niet verdedigbaar standpunt heeft ingenomen, in die zin dat met betrekking tot de door hem toegepaste toerekening van de gehele woning als ondernemingsvermogen, gelet op de onderhavige eigendomsverhouding, in de literatuur niets is terug te vinden. Vanwege strijd met een goede procesorde wordt deze stelling van de Inspecteur door het Hof als tardief beschouwd.
Het Hof gaat dan in op de vraag of de ondernemer de woning voor 10% of meer heeft bestemd voor gebruik in de onderneming (hierna: het 10%-vereiste). Voor de bepaling of voldaan wordt aan het 10%-vereiste aan zakelijk gebruik is volgens het Hof niet van belang of daarvoor wordt gerekend met 10% van het geheel of van de onverdeelde helft van de woning. Het Hof komt tot het oordeel dat niet aan het 10%-vereiste is voldaan. De woning kan daarom niet tot het ondernemingsvermogen van de man worden gerekend.
(Bron: Fiscanet)