Wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak ingetrokken
Reden voor de intrekking is het feit dat de Tweede Kamer door de aanvaarding van enkele amendementen een aantal wijzingen in het wetsvoorstel heeft aangebracht die het kabinet tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel begin oktober en in een aanvullende kamerbrief vorige week met klem had ontraden.
Een van deze wijzigingen houdt in dat leden van de grondwettelijke Raad van State geen deel meer zouden kunnen uitmaken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat vindt het kabinet ongewenst omdat dat ernstig afbreuk doet aan de eenheid van de Raad van State en aan de gelijkwaardigheid tussen de Afdeling advisering en de Afdeling bestuursrechtspraak.
Een andere wijziging houdt in dat de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep niet zoals de regering wilde wordt ondergebracht bij de vier gerechtshoven maar bij een afzonderlijk nieuw op te richten Sociaal bestuursrechtelijk gerechtshof. Dit vindt het kabinet in strijd met het doel van de enkele jaren geleden doorgevoerde herziening van de gerechtelijke kaart dat de vier gerechtshoven alle specialisaties zelfstandig kunnen behandelen.
Ook de door de Kamer aangebrachte wijziging waarmee de rechtspraak van het College voor Beroep voor het bedrijfsleven zou worden ondergebracht bij het gerechtshof Den Haag in plaats van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is naar het oordeel van het kabinet strijdig met de essentie van het wetsvoorstel.
Deze bezwaren zijn voor het kabinet zo zwaarwegend dat het er de voorkeur aan geeft het wetsvoorstel in te trekken.
Doel van het wetsvoorstel was om het aantal rechtscolleges dat in hoogste instantie bestuurszaken behandelt, te verminderen. Hiermee wilde het kabinet de hoogste bestuursrechtspraak vereenvoudigen. Ook was voorzien in een strikte scheiding tussen de adviserende en de rechtsprekende taken van de Raad van State.