Wetsvoorstel herziening Titel 9 vergeet gewijzigde bepalingen en motiveert lidstaatopties niet

De wetgever zegt niets in de memorie van toelichting over enkele wijzigingen in EG-richtlijn 2013-34, zoals de vermelding van pensioenregelingen (bij niet in de balans opgenomen verplichtingen), en aangegane pensioenverplichtingen met directie en commissarissen (bij de bestuurdersbezoldiging). Dat geldt ook voor twee algemene uitgangspunten voor het opstellen van de jaarrekening, te weten ‘substance over form’ en materialiteit. Deze worden kennelijk niet relevant geacht voor Titel 9. Het wetsvoorstel vindt het niet noodzakelijk in te gaan op eerder ingenomen standpunten over lidstaatopties als het kasstroomoverzicht en de vrijstelling van consolidatieplicht voor middelgrote groepen. Evenmin staat het wetsvoorstel toe de bepalingen voor micro-rechtspersonen al te laten ingaan voor boekjaren aanvangende op of na 1 januari 2014, terwijl de richtlijn daar wel de ruimte voor geeft. Dit artikel bespreekt de gevolgen van het achterwege laten van deze bepalingen.

1 Gewijzigde bepalingen in EG-richtlijn 2013-34

1.1 Substance over form

Art. 6 lid 1h van de richtlijn definieert het substance over form principe: posten van de winst- en verliesrekening en de balans worden verantwoord en gepresenteerd gelet op het wezen van de desbetreffende transactie of overeenkomst. Lidstaten kunnen ondernemingen vrijstelling verlenen van lid 1h. Dit algemene principe voor het opstellen van de jaarrekening maakt geen deel uit van de algemene principes in Titel 9, anders dan voorzichtigheid, realisatie, going concern, etc. Dat lijkt niet in overeenstemming met de richtlijn.

In de Nederlandse context is dit een interessante bepaling, omdat dit dogma wel wordt gehanteerd in de geconsolideerde jaarrekening, maar niet in de enkelvoudige jaarrekening. Denk bijvoorbeeld aan de behandeling van preferent aandelenkapitaal waarbij de uitkering van dividend afhankelijk is van de beschikbaarheid van voldoende winst. Om dit (zinvolle) onderscheid te verankeren in Titel 9, zou een nieuw art. 384 lid 9 kunnen worden opgenomen: ‘Transacties worden in de jaarrekening weergegeven in overeenstemming met hun wezen en economische realiteit, en niet slechts hun juridische vorm. In de enkelvoudige jaarrekening worden financiële instrumenten verantwoord op basis van hun juridische vorm.’.

1.2 Materialiteit

Dit is het laatste algemene principe uit de richtlijn (art. 6 lid 1j), geformuleerd als volgt: ‘de voorschriften van deze richtlijn inzake opname, waardering, presentatie, vermelding en consolidatie behoeven niet te worden nageleefd indien het nalevingseffect niet van materieel belang is’. Lidstaten kunnen de toepassing van lid 1j beperken tot presentatie en vermelding van informatie.

Titel 9 noemt alleen de vermeldingen in art. 363 lid 3: ‘Een post behoeft niet afzonderlijk te worden vermeld, indien deze in het geheel van de jaarrekening van te verwaarlozen betekenis is voor het wettelijk vereiste inzicht. Krachtens deze titel vereiste vermeldingen mogen achterwege blijven voor zover zij op zichzelf genomen en tezamen met soortgelijke vermeldingen voor dit inzicht van te verwaarlozen betekenis zouden zijn.’

Om alle aspecten van lid 1j uit de richtlijn af te dekken, zouden de 1e 2 volzinnen van art. 363 lid 3 vervangen kunnen worden door: ‘De voorschriften in deze titel inzake opname, waardering, presentatie, vermelding en consolidatie behoeven niet te worden nageleefd indien zij van te verwaarlozen betekenis zijn.’

1.3 Niet in de balans opgenomen pensioenregelingen

Art. 16 lid 1d van de richtlijn is verwoord in art. 381 lid 1, met uitzondering van verplichtingen inzake pensioenen. Dat impliceert dat pensioenregelingen die niet in de balans zijn opgenomen (zoals toegezegde bijdrageregelingen), niet afzonderlijk vermeld worden. Omdat dit veelal om materiële bedragen gaat, komt het mij voor dat art. 381 lid 1 op dit punt moet worden uitgebreid en volledig in overeenstemming met de richtlijn moet worden gebracht.

1.4 Aangegane pensioenverplichtingen met directieleden en commissarissen

In art. 17 lid 1d van de richtlijn is over de bezoldiging van bestuurders en commissarissen vermeld dat informatie dient te worden verstrekt over de pensioenen die zijn ingegaan en pensioenverplichtingen die zijn aangegaan. Die uitbreiding van de richtlijn is niet overgenomen in art. 383 lid 1. Wellicht begrijpelijk ten aanzien van ingegane pensioenen, omdat dat in Nederland minder vaak zal voorkomen, maar voor pensioenregelingen ligt dat natuurlijk anders. Vreemd dat de wetgever op dat punt art. 383 niet heeft uitgebreid, zeker gezien de maatschappelijke discussies die soms gevoerd worden over directiebeloningen.

1.5 Mutaties in de voorziening voor latente belastingverplichtingen

Art. 17 lid 1f van de richtlijn verplicht tot het toelichten van de mutaties in de voorziening voor latente belastingverplichtingen. Een vergelijkbare bepaling maakt geen deel uit van art. 374, en zal moeten worden toegevoegd op grond van de richtlijn.

2 Niet toegepaste lidstaatopties

2.1 Kasstroomoverzicht

Het kasstroomoverzicht is door de minister in het verleden omschreven als een ‘algemeen geaccepteerd onderdeel van de jaarrekening en als zodanig opgenomen in de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving’1. Die kwalificatie heeft er niet toe geleid dat het kastroomoverzicht is toegevoegd aan de jaarrekeningdefinitie in art. 361, met als argument dat het tot onnodige administratieve lasten zou leiden. Gezien het beperkte aantal middelgrote en grote ondernemingen (5.500 respectievelijk 4.000) lijkt dat een minder steekhoudend argument. De AFM beschouwt de jaarrekening van dergelijke ondernemingen overigens als onvoldoende als daar geen kasstroomoverzicht in is opgenomen2.

Gelet op het inzicht dat een kasstroomoverzicht geeft in de financiële positie van een onderneming (waaronder ook de liquiditeitspositie), de omstandigheid dat het inzichtsvereiste van art. 362 lid 1 daar specifiek naar verwijst, en de eerdere kwalificatie van de minister, lijkt het niet opnemen van het kasstroomoverzicht in de jaarrekeningdefinitie van art. 361 lid 1 moeilijk verdedigbaar. Als die verplichting enkel wordt opgelegd aan middelgrote en grote ondernemingen3 zou de volgende zin aan art. 361 moeten worden toegevoegd: ‘Rechtspersonen die niet voldoen aan art. 395a of 396 nemen in hun jaarrekening tevens een kasstroomoverzicht op, tenzij de jaarrekening van de rechtspersoon in een geconsolideerde jaarrekening is opgenomen waar een kasstroomoverzicht deel van uitmaakt.’

2.2 Onverplichte toelichtingen voor middelgrote ondernemingen

Art. 397 lid 5 eist toelichtingen van middelgrote ondernemingen die niet zijn genoemd in de richtlijn (art. 31 lid 2), waaronder:

  • de vermelding van het omzetverhoudingscijfer (laatste volzin art. 397 lid 3);

  • art. 374 lid 3 en 4;

  • de vermelding van de rentevoet (art. 375 lid 2);

  • van art. 375 lid 3 is enkel de 1e zin van toepassing.

De richtlijn staat toe (art. 31 lid 2b) om in de openbaar te maken jaarrekening de mutaties in de voorziening latente belastingen en de mededeling of er sprake is van winstbewijzen, converteerbare obligaties, warrants, opties en soortgelijke rechten (met opgave van aantal en de eraan verbonden rechten) achterwege te laten. Deze faciliteit zou in art. 395 lid 7 opgenomen kunnen worden.

2.3 Consolidatievrijstelling voor middelgrote groepen

De wetgever maakt geen gebruik van de lidstaatoptie om middelgrote groepen vrij te stellen van het opstellen van een geconsolideerde jaarrekening (cf. de lidstaatoptie van art. 23 lid 2 uit de richtlijn). Uit een oogpunt van administratieve lastenverlichting zou overwogen kunnen worden deze vrijstelling op te nemen.

2.4 Ingangsdatum

Om micro-rechtspersonen en kleine ondernemingen reeds eerder te laten profiteren van de (aangepaste) vrijstellingen in art. 395a en 396 zou de ingangsdatum van deze bepalingen op boekjaren aanvangende op of na 1 januari 2014 kunnen worden gezet. Weliswaar is het ongebruikelijk om wetten met terugwerkende kracht aan te nemen, maar omdat dit een verlichting betreft en de jaarrekening over het boekjaar 2014 uiterlijk 31 december 2015 dient te zijn gedeponeerd, kan zelfs het standpunt worden ingenomen dat er geen sprake is van terugwerkende kracht.

EG-richtlijn 2012-6 waarmee de micro-entiteiten in de 4e EG-richtlijn werden geïntroduceerd dateert van 14 maart 2012, en bevat geen bijzondere voorwaarden ten aanzien van de ingangsdatum. Ook de opgenomen vrijstellingen in EG-richtlijn 2012-6 zijn identiek aan die in de richtlijn, dus dat vormt geen beletsel om deze faciliteit al op 1 januari 2014 van kracht te laten zijn. Dat geeft 650.000 micro-rechtspersonen in ieder geval de mogelijkheid 2 jaar eerder gebruik te maken van de faciliteiten. Daarmee wordt 94% van de rechtspersonen in ieder geval significant ontlast ten opzichte van de huidige jaarrekening-voorschriften die voor hen gelden. Dan geeft de wetgever toch nog deels invulling aan ‘Act Small First’.

Conclusie

De gewijzigde richtlijnbepalingen voor latente belastingverplichtingen, pensioenregelingen (in het algemeen, en in het bijzonder met betrekking tot directie en commissarissen) en de algemene jaarrekening-principes ‘substance over form’ en materialiteit zijn ten onrechte niet in Titel 9 opgenomen. Voor het heroverwegen van de gemaakte keuzes bij de lidstaatopties inzake het kasstroomoverzicht en de consolidatieplicht voor middelgrote ondernemingen bestaan goede argumenten, waar de wetgever echter niet op ingaat. De wetgever stelt op enkele onderdelen meer eisen aan middelgrote ondernemingen dan de richtlijn. Tenslotte kunnen 650.000 micro-rechtspersonen 2 jaar eerder profiteren van de vrijstellingen als het wetsvoorstel de ingangsdatum van art. 395a vervroegt van 1 januari 2016 naar 1 januari 2014.

Gert-Peter den Hollander RA, directeur Everest Advies (www.everestadvies.nl ), geeft onafhankelijk advies over verslaggevings- en controlevraagstukken aan ondernemingen en accountantskantoren.

1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 508, nr. 6, p4

2 AFM, Themaonderzoek niet-OOB accountantsorganisaties deel I NBA kantoren, 11 juli 2013, p50

3 Conform de stellige uitspraak van de Raad voor de Jaarverslaggeving in alinea 360.104.

Gerelateerde artikelen