Wegens dienstongeval aan politieambtenaar verstrekte smartengeld is onbelast
Naast de periodieke – reguliere – uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, heeft de politieambtenaar van zijn werkgever in 2009 een uitkering van € 136.100 ontvangen aan smartengeld. De werkgever heeft dit bedrag gebruteerd tot een bedrag van € 283.614 en daarop een bedrag van € 147.480 aan loonbelasting ingehouden en afgedragen.
Aan de politieambtenaar is voor 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 328.774 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.003. Het daartegen door de brigadier gemaakte bezwaar is door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. De politieambtenaar heeft tegen de uitspraken op bezwaar ingesteld. Rechtbank Gelderland heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarop ging de politieambtenaar in hoger beroep bij het Hof. Tussen partijen is in geschil of de vergoeding van € 283.614 als loon dient te worden belast. De brigadier beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Naar het oordeel van het Hof is het standpunt van de politieambtenaar juist. Nu de uit de rechtspositionele regeling voortvloeiende vergoeding het karakter heeft van een smartengeldvergoeding voor invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, beoogt de werkgever naar het oordeel van het Hof met die vergoeding niet zozeer deze politieambtenaren te belonen, maar dient hij daarmee vooral de aan hem opgedragen publieke dienstverlening. Tegen deze achtergrond moet de uitkering worden gerekend tot de vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren in de zin van de Wet LB. Dit betekent dat het bedrag van € 283.614 ten onrechte door de Inspecteur in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken. De op het bedrag van € 283.614 ingehouden en afgedragen loonheffing van € 147.480 dient op de voet van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 te worden verrekend met de onderhavige aanslag. De andersluidende visie van de Inspecteur op dit punt is onjuist.