Vrijspraak belastingadviseur van niet melden ongebruikelijke transacties

Rb. Amsterdam: Belastingadviseur die onderdeel is van een samenwerkingsverband (maatschap) geen instelling in de zin van de Wwft.

Door Victor Langenburg

De rechtbank Amsterdam heeft een belastingadviseur vrijgesproken van het opzettelijk niet melden van ongebruikelijke transacties aan de Financial Intelligence Unit (FIU). Uit de uitspraak valt af te leiden dat een belastingadviseur die onderdeel is van een samenwerkingsverband (maatschap) niet zelfstandig als instelling in de zin van de Wwft kan worden aangemerkt. In deze blog een toelichting op de uitspraak. 
 
De meldplicht 
Voordat bovenstaande casus wordt besproken, zal ik eerst ingaan op de meldplicht die voortvloeit uit de Wwft. De Wwft is van toepassing op natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen die als ‘instelling’ in de zin van de Wwft kwalificeren. Alle instellingen hebben de plicht om ongebruikelijke transacties te melden aan de FIU. Instellingen dienen onverwijld melding te maken van een verrichte of voorgenomen transactie wanneer ‘het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden’. Deze zinsnede is niet bepaald concreet en behoeft nadere uitleg. 
 
Aan de hand van objectieve en/of subjectieve indicatoren moet een instelling zelf beoordelen of een transactie als ongebruikelijk kan worden aangemerkt. In de bijlage van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 staan per instelling (bijvoorbeeld t.a.v. banken, beleggingsinstellingen en advocaten) toepasselijke indicatoren genoemd. Aan de hand van deze indicatoren dient te worden beoordeeld of een transactie als ongebruikelijk kan worden gekwalificeerd. 
 
Objectieve indicatoren 
‘Evident ongebruikelijke transacties’ moeten direct aan de FIU worden gemeld. Deze transacties dienen door de instelling te worden geselecteerd aan de hand van een objectieve indicator, want er dient uitsluitend te worden gekeken naar de harde cijfers. Het gedrag van de cliënt of de context is  irrelevant. Objectieve indicatoren zijn gebaseerd op de aard en de werkzaamheden van een instelling en verschillen dan ook per instelling. Een voorbeeld van een objectieve indicator die geldt voor een bank is het volgende: 
• Het gebruik van een creditcard of een vooraf betaald betaalinstrument (prepaid card) in verband met een transactie voor een bedrag van 15.000 euro of meer. 
 
Subjectieve indicatoren 
Onder de subjectieve indicator vallen ‘transacties waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of het financieren van terrorisme’. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de FIU hebben leidraden gepubliceerd waarin voorbeelden zijn opgenomen van landen, cliënten, dienstverlening en type transacties met een verhoogd risico op witwassen of het financieren van terrorisme. Ook bevatten bijlage II en III van de vierde antiwitwasrichtlijn niet-uitputtende lijsten van factoren en aanwijzingen voor het vaststellen van potentieel lager respectievelijk hoger risico. Een voorbeeld van een subjectieve indicator is het volgende:

De cliënt maakt gebruik of wenst gebruik te maken van een of meer tussengeschakelde, buitenlandse of aangekochte rechtspersonen of vennootschappen zonder dat daarvoor legitieme fiscale, juridische of commerciële redenen aanwezig zijn of lijken te zijn. 
 
De casus 
Terug naar de casus. In de onderhavige zaak werd de verdachte, een belastingadviseur, verweten dat hij bij het afsluiten van een vaststellingsovereenkomst geen melding had gemaakt van een ongebruikelijke transactie van maar liefst 225.000,00 euro. Dit bedrag werd contant betaald en de objectieve indicator van 15.000 euro was dus in ruime mate overschreden. Overigens dient te worden opgemerkt dat deze zaak speelde in het jaar 2013 en dat per 25 juli 2018 het grensbedrag is verlaagd naar 10.000 euro.
 
De belastingadviseur in kwestie was werkzaam in een samenwerkingsverband (maatschap). Tussen de maatschap en de persoon die de ongebruikelijke transactie had verricht was een overeenkomst van opdracht afgesloten. De belastingadviseur was echter degene die de feitelijke bijstand verleende aan de persoon die de ongebruikelijke transactie had verricht. De andere maten waren hier niet bij betrokken. 
 
Oordeel van de rechtbank 
De rechtbank moest allereerst de vraag beantwoorden of de belastingadviseur als ‘instelling’ in de zin van de Wwft kan worden aangemerkt. In de Wwft staat opgenomen dat ‘natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die als belastingadviseur zelfstandig onafhankelijk beroepsactiviteiten uitoefenen’ als instelling in de zin van de Wwft kwalificeren. 
 
De rechtbank kwam in deze zaak tot het oordeel dat een belastingadviseur die onderdeel is van een samenwerkingsverband (maatschap) niet ‘zelfstandig onafhankelijk’ beroepsactiviteiten uitoefent. Volgens de rechtbank had de belastingadviseur in kwestie namens de maatschap werkzaamheden verricht en bovendien werd namens de maatschap gefactureerd. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat uit de publicatie “Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wwft voor belastingadviseurs en accountants” van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants volgt dat de verplichtingen uit de Wwft rusten op de organisatorische eenheid (de maatschap zelf).  
 
Naar het oordeel van de rechtbank had de maatschap melding moeten maken van de ongebruikelijke transactie en niet de individuele belastingadviseur. Nu de tenlastelegging was toegespitst op de individuele belastingadviseur werd hij door de rechtbank vrijgesproken. 

De uitspraak nader bezien 
De uitspraak van de rechtbank Amsterdam pakte voor de belastingadviseur gelukkig positief uit. Er bestonden voldoende aanknopingspunten voor de rechtbank om te oordelen dat een belastingadviseur die onderdeel is van een maatschap onvoldoende ‘zelfstandig onafhankelijk’ werkzaamheden verricht om hem als instelling in de zin van de Wwft aan te kunnen merken. 
 
Er zijn echter ook argumenten voor het tegendeel te bedenken. De rechtsvorm van een maatschap wordt immers vooral gekozen door personen die een zogenaamd vrij beroep uitoefenen (e.g. artsen, architecten en tolken). Alle maten zijn, afzonderlijk van elkaar, zelfstandige ondernemers voor de inkomstenbelasting. Bovendien kan een maat alleen voor zichzelf verplichtingen aangaan en niet voor de andere maten, behalve als hier op voorhand afwijkende afspraken over zijn gemaakt.  
 
Een maat is in beginsel ook niet aansprakelijk voor de schulden van een andere maat wanneer onbevoegd wordt gehandeld. Bovendien draaien de maten over het algemeen hun eigen praktijk, bestaat er geen hiërarchische structuur en zijn zij slechts in beperkte mate verantwoording aan elkaar verschuldigd. Gelet op het voorgaande zijn er voldoende argumenten te bedenken waarom een belastingadviseur die werkzaam is in een maatschap tóch ‘zelfstandig onafhankelijk’ is. 
 
Conclusie 
Een belastingadviseur die onderdeel is van een maatschap wordt niet zelfstandig als instelling in de zin van de Wwft aangemerkt. Ongebruikelijke transacties dienen dan ook gemeld te worden op het niveau van de organisatorische eenheid, dus door de maatschap zelf.  
 
De belastingadviseur in kwestie is met de schrik vrijgekomen, maar het openbaar ministerie zal dezelfde ‘fout’ niet nogmaals maken en de vervolging in de toekomst hoogstwaarschijnlijk toespitsen op de maatschap. Zorg er dus voor dat ongebruikelijke transacties – onder alle omstandigheden – worden gemeld bij de FIU!  

Mr. V.C. (Victor) Langenburg (1992) is jurist bij de fiscale procespraktijk van Jaeger Advocaten-belastingkundigen.

Gerelateerde artikelen