Voorvoegingsverlies verrekenen met fiscale winst afkomstig van andere BV
Volgens BDO biedt deze uitspraak voor iedereen met verrekenbare fiscale verliezen wellicht een mogelijkheid om deze verliezen sneller te verrekenen.
Casus
BV X beschikte ultimo 2005 over verrekenbare fiscale verliezen. In 2006 vormde BV X een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met BV Y. Deze laatste vennootschap had een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd voor de boekwinst, die zij had behaald bij de verkoop van een loods met een kantoorgedeelte. BV X kocht vervolgens in 2008 een kantoorpand en boekte de HIR van BV Y (binnen fiscale eenheid) af op de aanschafkosten. Daarmee is dus de vennootschapsbelastingclaim over de HIR verschoven van BV Y naar BV X. Na afboeking van de HIR werd BV Y geliquideerd. Daarmee eindigde de fiscale eenheid zonder een ontvoegingstijdstip. BV X behaalde in 2009 en 2010 winst en verrekende de verliezen uit 2005. Een deel van de winst was toe te rekenen aan stille reserves (de HIR) die zij van BV Y had overgenomen. Zij benutte deze winst om haar verliezen van vóór de fiscale eenheid (de zogenoemde voorvoegingsverliezen) mee te verrekenen. De facto benutte BV X dus winst van BV Y om haar eigen voorvoegingsverlies te verrekenen. De wet bevat regels die dit moeten tegengaan. De bedoeling is dat BV X alleen haar eigen winsten kan benutten voor de verrekening van haar voorvoegingsverliezen en niet de winsten van andere maatschappijen uit de fiscale eenheid. Rechtbank Den Haag besliste dat deze regels in dit geval niet gelden, omdat de fiscale eenheid is geëindigd door liquidatie van BV Y. BV X kon dus de winst van BV Y benutten.
Kanttekeningen BDO
De uitspraak van Rechtbank Den Haag biedt mogelijkheden om fiscale verliezen sneller te benutten en dus een liquiditeitsvoordeel te behalen. ‘Wel past een aantal kanttekeningen,’ zo stelt BDO. ‘De eerste is dat de staatssecretaris nog in hoger beroep kan gaan. Wij kunnen ons niet voorstellen dat dat niet het geval is. Dit omdat de beslissing in strijd lijkt met doel en strekking van de wet. De tweede kanttekening is dat de casus nogal bijzonder is. BV Y was namelijk een gelieerde maatschappij. Zou BV Y niet een gelieerde maatschappij zijn geweest van BV X en BV X dus eerst (meer dan 30% van) de aandelen in BV Y zou hebben moeten kopen, dan kan nog aangelopen worden tegen de regels voor handel in winstvennootschappen. Ook had de inspecteur de aanwezigheid van de HIR kunnen bestrijden. Verliesverrekening was dan niet mogelijk geweest. Het benutten van de eventuele kansen vereist derhalve wel maatwerk.’