Voormalig RA betaalt boete niet: vijf maanden doorhaling
Op 10 oktober 2014 had de Accountantskamer aan de RA een boete opgelegd vanwege het niet naleven van zijn PE-verplichtingen. Die beslissing is op 24 november 2014 onherroepelijk geworden. Bij de last tot tenuitvoerlegging van die beslissing van 9 december 2014 is betrokkene de gelegenheid geboden de geldboete te voldoen vóór 9 januari 2015. Hij heeft de boete niet betaald maar bij op 15 december 2014 bij het CBb ingekomen brief van 7 december 2014 alsnog hoger beroep ingesteld.
Nadat dit beroep bij beslissing van 18 mei 2015 niet-ontvankelijk is verklaard, is van de RA eveneens geen betaling ontvangen. In een e-mail van 23 juli 2015 heeft de Accountantskamer de RA laten weten dat met betaling van de geldboete vóór de zitting in het algemeen in het voordeel van de accountant rekening wordt gehouden. Toch heeft de RA de geldboete niet alsnog voldaan.
De RA heeft de Accountantskamer laten weten dat hij de uitspraak van het CBb nooit heeft ontvangen en ook dat hij zich inmiddels vrijwillig heeft laten uitschrijven. Ter zitting heeft hij ook nog naar voren gebracht dat de digitale communicatie vanuit zijn toenmalige woonplaats in de Nederlandse Antillen met de NBA en het CBb niet altijd goed verliep, dat hij te kampen heeft gehad met familieomstandigheden, en dat hij door zijn financiële situatie de opgelegde boete niet kan betalen. Voorts stelde hij dat hij al een aantal jaren weinig binding met het beroep heeft, in het buitenland geen volledig zicht had op wat in dat kader speelde en dat hij zich afvraagt of zijn verzuim wel een boete van 5.000 euro rechtvaardigt.
Deze redenen rechtvaardigen naar het oordeel van de Accountantskamer niet, althans onvoldoende, het achterwege laten van betaling van de bij onherroepelijke uitspraak aan hem opgelegde geldboete. Deze nalatigheid levert strijd op met de wet en met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Alles in aanmerking nemende acht de Accountantskamer het passend en geboden om betrokkene de maatregel van doorhaling van de inschrijving in de registers op te leggen voor de duur van vijf maanden.