Voor schenkbelasting geldt lagere vrijstelling dan voor erfbelasting
De vrouw heeft van haar vader een schenking van € 37.500 ontvangen. Ter zake van de schenking is een aanslag schenkbelasting opgelegd van € 3.235 (10% over € 37.500 -/- € 5.141 aan vrijstelling). De vader van de vrouw is vervolgens binnen 180 dagen overleden, zodat de schenking tot de nalatenschap wordt gerekend. Het aan de vrouw toekomende deel van de nalatenschap bedraagt aldus € 20.167 + € 37.500 = € 57.667 en de aan haar opgelegde aanslag erfbelasting bedraagt € 3.779 (10% van (€ 57.667 -/- € 19.868 aan vrijstelling). In geschil is voor rechtbank Den Haag was welk bedrag de betaalde schenkbelasting in mindering komt op de erfbelasting.
Volgens de inspecteur kan de betaalde schenkbelasting slechts voor € 2.458 (37.500/57.667 x € 3.779) in mindering komen op de erfbelasting. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het gehele bedrag aan betaalde schenkbelasting op de erfbelasting in mindering komt.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de Successiewet 1959 voorziet in de verrekening van schenkbelasting als erfbelasting wordt geheven, er niet aan afdoet dat de schenking als belastbaar feit blijft bestaan en dat voor de schenkbelasting een lagere vrijstelling geldt dan voor de erfbelasting. De wetgever heeft er bewust voor gekozen de effectieve belastingdruk op een schenking hoger te laten zijn dan op een erfrechtelijke verkrijging. Dat de vrouw in totaal meer belasting moet betalen dan wanneer er niet zou zijn geschonken is louter het gevolg van het feit dat gekozen is voor het doen van een schenking. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag aan schenkbelasting dat op de erfbelasting in mindering kan worden gebracht door de inspecteur niet te laag is bepaald. Het beroep is ongegrond verklaard.