Verzoek teruggaaf btw zonnepanelen ten onrechte afgewezen

Gerechtshof Den Bosch heeft in hoger beroep geoordeeld dat de Inspecteur van de Belastingdienst ten onrechte een verzoek om aftrek van de btw van zonnepanelen heeft afgewezen.

Belanghebbende (X) heeft op 6 juni 2013 zonnepanelen laten installeren op zijn privéwoning (kosten € 12.710,36 en € 2.439,65 omzetbelasting). Vanaf de datum van installatie heeft X tegen vergoeding energie geleverd aan de energiemaatschappij. X heeft zich na het Fuchs-arrest (HvJ, 20 juni 2013, C-219/12, ECLI:EU:C:2013:413) in augustus 2014 in verband met de productie van energie met voornoemde zonnepanelen, aangemeld als btw-ondernemer en heeft daarbij verzocht om toekenning van een btw-nummer. Als startdatum is een datum van 6 juni 2013 vermeld.

Aan X is vervolgens een btw-nummer toegekend en een aangiftebiljet ‘startende ondernemers’ uitgereikt voor de periode 20 juni 2013 tot en met 31 december 2013.
X heeft het aangiftebiljet in september 2014 ingediend en hierin verzocht om aftrek van de voorbelasting ter hoogte van € 2.439. Dit verzoek is afgewezen omdat het te laat is gedaan. In geschil is of dat terecht is.

Het verzoek om teruggaaf is afgewezen omdat het niet binnen drie maanden is gedaan na afloop van het kwartaal waarin het recht op teruggaaf is ontstaan (artikel 31, lid 5, Wet OB 1968) en (naar het Hof begrijpt) evenmin binnen één maand na het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan (artikel 31, lid 1, Wet OB 1968).

Tijdens het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat (startende) ondernemers die om andere redenen dan de aanschaf van zonnepanelen als btw-ondernemer kwalificeren, deze termijnen niet worden tegengeworpen.

Door een belanghebbende, die als btw-ondernemer kwalificeert in verband met de aanschaf van zonnepanelen, niet dezelfde mogelijkheden te verschaffen om zijn recht op aftrek van voorbelasting te effectueren wordt de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk gemaakt (Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel), aldus Hof Den Bosch. Het Hof wijst in dit verband mede op Hoge Raad 14 juni 2013, 12/04324, ECLI:NL:HR:2013:CA2799, r.o. 3.4.

Volgens het Hof kan X aldus niet worden tegengeworpen dat hij de Inspecteur te laat zou hebben gemeld belastingplichtige voor de omzetbelasting te zijn. X heeft recht op teruggaaf van omzetbelasting.

Het Hof beslist verder dat X, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak, zelf moet verzoeken om vergoeding van invorderingsrente omdat de Ontvanger op grond van een beschikking van de Inspecteur gehouden is belasting terug te geven die eerder in strijd met het Unierecht niet is teruggegeven.

Toelichting: Zie over deze kwestie ook Hof Den Bosch, 4 mei 2017, 15/01368, ECLI:NL:GHSHE:2017:1876. Tegen deze uitspraak van het Hof is in juni 2017 cassatieberoep ingesteld.

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen