Verrichte werkzaamheden kwalificeren niet als ondernemingsactiviteiten
Een vrouw is in 2012 begonnen met het opzetten van een tassenlijn van gerecyclede materialen. Het betreffen fairtrade producten die in Indonesië van plastic zwerfafval worden gemaakt.
De resultaten voor de jaren 2013 en 2014 zijn negatief. In 2015 heeft de vrouw haar activiteiten om gezondheidsredenen moeten staken. De aanslag IB/PVV 2013 is in afwijking van de aangifte gebaseerd op het uitgangspunt dat geen sprake is van een bron van inkomen.
In geschil is of de verrichte werkzaamheden kwalificeren als ondernemingsactiviteiten, en zo ja, of zij recht heeft op de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 3.76 Wet IB 2001.
Rechtbank Den Haag heeft het beroep van de vrouw ongegrond verklaard en dit oordeel wordt in hoger beroep door Hof Den Haag bevestigd.
Niet langer in geschil is dat de activiteiten voor de vrouw een bron van inkomen vormden. Het Hof volgt haar evenwel niet in het standpunt dat deze bron voldoet aan de eisen die aan een onderneming worden gesteld. Het antwoord op de vraag of sprake is van een onderneming in de zin van artikel 3.8 Wet IB 2001 is afhankelijk van een weging van verschillende factoren. Naar het oordeel van het Hof heeft de vrouw met de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid waarmee beoogd wordt, door deelname aan het maatschappelijk verkeer, winst te behalen.
(Bron: Fiscanet)