Vermogensrendementsheffing over spaartegoeden niet strijdig met eigendomsrecht

Net als eerder al de rechtbanken Zeeland-West-Brabant en Noord-Nederland deden, heeft ook de belastingkamer van de rechtbank Noord-Holland vandaag de vermogensrendementsheffing over spaartegoeden in een proefproces in stand gelaten.

De belastingplichtige had aangevoerd dat de vermogensrendementsheffing in 2014 leidt tot een inbreuk op haar eigendomsrecht, omdat wordt geheven naar een vast rendement van 4 procent terwijl dit rendement in werkelijkheid niet kan worden behaald.

Forfaitaire heffing in strijd met eigendomsrecht

In de Wet inkomstenbelasting 2001 is vastgelegd dat over het vermogen dat tot box 3 behoort belasting wordt geheven naar een forfaitair (vast) rendement van 4 procent. De belastingplichtige stelt dat deze forfaitaire heffing over spaartegoeden in 2014 in strijd is met het eigendomsrecht, zoals dat beschermd wordt in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM). Volgens de belastingplichtige is een reëel rendement van 4 procent op beleggingen met een laag risico  al vanaf de invoering van de vermogensrendementsheffing niet haalbaar geweest. De reële rendementen op spaartegoeden zijn al jaren zo laag dat na aftrek van de vermogensrendementsheffing (nagenoeg) geen of zelfs een negatief rendement resteert.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad heeft al eerder voor de jaren 2010 en 2011 geoordeeld dat de vermogensrendementsheffing in strijd zou zijn met artikel 1 EP EVRM, indien zou komen vast te staan dat het door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4 procent voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is. Daarvoor is niet voldoende dat het rendement op bepaalde bezittingen structureel beneden de 4 procent blijft.

Niet aannemelijk dat 4 procent niet haalbaar is

De rechtbank heeft nu geoordeeld dat de ontwikkeling van de rente ná 2014 ook van belang kan zijn voor de beoordeling of het door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4 procent haalbaar is. Bij deze beoordeling hoeft geen rekening te worden gehouden met inflatie(verwachtingen). Volgens de rechtbank is voor het jaar 2014 niet aannemelijk geworden dat het door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4 procent niet meer haalbaar is.

Gerelateerde artikelen