Vermogensrendementsheffing 2015 niet strijdig met artikel 1 Eerste Protocol EVRM
Op 1 januari 2015 bestond het box 3 vermogen van eiser uit bank- en spaartegoeden tot een bedrag van € 12.636 en effecten tot een bedrag van € 41.726. Eiser komt in deze procedure op tegen de forfaitaire vermogensrendementsheffing. Hij stelt dat sprake is van strijd met artikel 1 EP.
De Hoge Raad heeft in de arresten 3 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:812 en 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1129 geoordeeld dat het forfaitaire stelsel van de vermogensrendementsheffing voor de jaren 2010 en 2011 niet in strijd is met artikel 1 EP. Ter beoordeling ligt thans voor of het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% in 2015 niet meer haalbaar is.
Rechtbank Noord-Holland overweegt dat op 13 maart 2017 door deze Rechtbank uitspraak is gedaan op het door eiser ingediende, nagenoeg gelijkluidende, beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014. De Rechtbank ziet geen gronden om voor het onderhavige jaar 2015 anders te oordelen. Zij acht niet aannemelijk geworden dat het door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% in 2015 niet meer haalbaar is. De Rechtbank merkt in dit verband nog op dat de wetgever zich de maatschappelijke discussie over het rendement op spaarsaldi heeft aangetrokken en het systeem van de vermogensrendementsheffing in verband daarmee per 1 januari 2017 heeft gewijzigd. De Rechtbank concludeert dat de vermogensrendementsheffing ook in het onderhavige jaar niet leidt tot schending van artikel 1 EP.
[Toelichting: De Rechtbank verwijst naar een uitspraak van 13 maart 2017 inzake een door X nagenoeg gelijkluidend, beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014. Deze uitspraak is niet gepubliceerd.]
(Bron: Fiscanet)
Lees ook: