Vermogensrendementsheffing 2014 en 2015 niet strijdig met artikel 1 EP
In deze procedure zijn aan belanghebbende (X) opgelegde aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 in geschil. X stelt dat de box 3-heffing gedeeltelijk achterwege dient te blijven wegens strijd met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant verwijst onder meer naar de uitspraak van Hof Den Bosch over een geschil met betrekking tot de box 3-heffing in het jaar 2013 (2 juni 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2511). Daarin heeft het Hof overwogen dat het rendement op spaargeld niet de juiste beoordelingsmaatstaf is voor de beantwoording van de vraag of de box 3-heffing op regelgevingsniveau in strijd is met artikel 1 EP. Er moet worden gekeken naar het gemiddelde rendement over een langere periode ten aanzien van een mix van spaarrekeningen, termijndeposito’s en staatsobligaties.
Aangezien X alleen naar zijn spaartegoeden en de inflatie heeft gewezen ziet de Rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat de box 3-heffing in de jaren 2014 en 2015 op regelgevingsniveau in strijd is met artikel 1 EP. Daarbij verdient bovendien opmerking dat de wetgever enige tijd moet worden gegund om – al dan niet – de wettelijke regeling aan te passen, mede in het licht van de maatschappelijke en politieke discussie over de gewenste aanpassing (vgl. voormelde Hofuitspraak, rechtsoverweging 4.4).
De Rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat sprake is van een individuele buitensporige zware last bij X. Dat het verschuldigde box 3-belastingbedrag hoger is dan het inkomen uit spaartegoeden in deze jaren, is onvoldoende, gelet op het overige inkomen en het overige vermogen, waaronder de eigen woning ter zake waarvan per saldo geen inkomstenbelasting wordt geheven.
(Bron: Fiscanet)