Verlengde navorderingstermijn bij beleggingsrekening buiten EU

Onlangs heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaren over buitenlandse vermogensbestanddelen niet in strijd is met de vrijheid van kapitaal. De mate van voortvarendheid waarmee de inspecteur te werk is gegaan is daarbij niet van belang.

Aan X zijn met toepassing van de verlengde navorderingstermijn navorderingsaanslagen opgelegd die verband houden met een Zwitserse bankrekening. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de navorderingsaanslagen niet voortvarend zijn opgelegd. Het Hof heeft verder geoordeeld dat de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, lid 4 AWR niet binnen het toepassingsbereik van artikel 64, lid 1 VWEU valt.

Dit oordeel is echter onjuist, blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie naar aanleiding van door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen (X, C-317/15, ECLI:EU:C:2017:119). Uit het arrest volgt dat artikel 64, lid 1, VWEU, de zogenoemde standstillbepaling, kan worden ingeroepen bij de beoordeling of toepassing van artikel 16, lid 4, AWR verenigbaar is met het Unierecht in een geval als het onderhavige, waarin X een (effecten)rekening aanhoudt bij een bank in Zwitserland.

De enkele omstandigheid dat de Inspecteur een navorderingsaanslag niet voortvarend heeft opgelegd, brengt niet mee dat de wettelijke navorderingsbevoegdheid vervalt, en leidt er evenmin toe dat uitoefening van die bevoegdheid door de Inspecteur in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel (vgl. HR 23 januari 2009, 43299, ECLI:NL:HR:2009:BD4446). De andersluidende opvatting die X verdedigt in zijn reactie op het arrest van het HvJ, wordt daarom door de Hoge Raad verworpen.

Indien de inspecteur binnen de termijn van 12 jaar van artikel 16, lid 4, AWR belasting navordert die op grond van de wet verschuldigd is, brengt de omstandigheid dat de Inspecteur daarbij niet voortvarend te werk is gegaan evenmin mee dat de belastingplichtige wordt geconfronteerd met een buitensporige last. De Hoge Raad verwerpt daarom ook het door X in zijn reactie op het arrest van het HvJ bepleite standpunt dat navordering in zo’n geval in strijd komt met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. De navorderingsaanslagen blijven in stand.

[Soortgelijke jurisprudentie:
Idem Hoge Raad 2 juni 2017, 14/02497, ECLI:NL:HR:2017:960; 14/00970, ECLI:NL:HR:2017:961; 14/00969, ECLI:NL:HR:2017:962 en 13/04188, ECLI:NL:HR:2017:963.]

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen