Het 6-stappenplan voor witwassen

Op welke manier kan een verdenking van witwassen tot vrijspraak leiden?

Door mr. Victor Langenburg

In het merendeel van de zaken die betrekking hebben op een verdenking van witwassen wordt door de rechter, om tot een veroordeling te komen, gebruik gemaakt van het zogenoemde 6-stappenplan van het Gerechtshof Amsterdam. Bij de toepassing van dit stappenplan worden zes stappen doorlopen als onduidelijk is welk gronddelict door de verdachte in kwestie is gepleegd. In dit blog zal het stappenplan van het Gerechtshof Amsterdam worden besproken en toegelicht. Ook zal worden ingegaan op welke manier (en in welke gevallen) het volgen van het stappenplan tot een vrijspraak kan leiden. 

De strafbaarstelling van witwassen
Bij witwassen gaat het om het verbergen en/of een schijnbaar legale status geven aan een voorwerp dat afkomstig is uit een misdrijf, zodat, als het geld betreft, het besteed en geïnvesteerd kan worden in de bovenwereld. Dit is strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De woorden ‘afkomstig uit enig misdrijf’ zijn daarvan het meest relevant. De Hoge Raad heeft namelijk al in het jaar 2004 bepaald dat niet bewezen hoeft te worden door wie, waar, wanneer en welk misdrijf concreet is begaan. Op het moment dat het zogeheten gronddelict onbekend is, of niet bewezen kan worden, wordt het 6-stappenplan van het Gerechtshof Amsterdam gevolgd.

Het stappenplan
Hieronder zal het stappenplan van het Gerechtshof Amsterdam worden besproken en toegelicht. Daarbij zal worden ingegaan op jurisprudentie die in dat kader relevant is. Ik zal mij specifiek richten op jurisprudentie die is gewezen in het voordeel van de verdachte. Op die manier wordt inzichtelijk hoe een verdenking van witwassen bij het volgen van het stappenplan tot een vrijspraak kan leiden.

Stap 1: is sprake van een specifiek gronddelict?
Zoals hiervoor aangegeven dient het stappenplan toegepast te worden in zaken waarin het gronddelict onbekend is of niet bewezen kan worden. De eerste stap is het vaststellen of in de voorliggende zaak al of niet een bepaald gronddelict kan worden aangewezen.

Stap 2: is sprake van een vermoeden van witwassen?
Als geen sprake is van een specifiek gronddelict dient het OM feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit een vermoeden van witwassen volgt. Bij het komen tot dit vermoeden kunnen witwasindicatoren (zoals feiten van algemene bekendheid en witwastypologieën) worden gebruikt. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

– het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid contact geld of luxegoederen (dure auto’s/horloges), terwijl geen of een laag inkomen bij de Belastingdienst bekend is;
– ongebruikelijke bedrijfsactiviteiten of geldstromen;
– het doen van aanzienlijke contante stortingen (al dan niet in het buitenland).

In het kader van deze tweede stap kan worden gewezen op een interessante uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De verdachte in deze zaak had in 2009 gebruik gemaakt van de ‘inkeerregeling’ die gold voor buitenlands vermogen. Ten aanzien van dit vermogen – een bedrag van 1,7 miljoen euro dat was gestort op een Zwitserse bankrekening – stelde het OM dat sprake was van een witwasvermoeden. Er werd gewezen op de onveilige manier van vervoeren van het geld door één of twee keer per jaar naar Zwitserland te rijden en het geld daar contant te storten. Ook het overdragen van het vermogen naar verschillende bankrekeningen, ten name van verschillende entiteiten, werd door het OM als typerend voor witwassen gekwalificeerd. De rechtbank ging hierin mee, maar overwoog dat deze gedragingen allemaal kunnen worden teruggebracht tot het hebben van vermogen in het buitenland met als doel om dit buiten het zicht van de Belastingdienst te houden. 

De officier van justitie wees ook op het feit dat de verdachte president was geweest van een motorclub waarvan verschillende leden betrokken waren bij zware vormen van criminaliteit. De verdachte zelf had echter een blanco strafblad, met uitzondering van een geldboete van 120,00 euro wegens overtreding van het Binnenvaartpolitiereglement. Ook dit argument van het OM bleek dus niet steekhoudend. Over de herkomst van het vermogen verklaarde de verdachte dat hij vanaf het jaar 1978 twee cafés exploiteerde. Vanuit deze locaties werden ook softdrugs verkocht. Er waren echter geen aanwijzingen dat de verdachte zich daarbij niet aan het geldende gedoogbeleid had gehouden. De rechtbank oordeelde om die reden dat de omzet/winst die de verdachte met de cafés behaalde en die hij mogelijk (deels) op een Zwitserse bankrekening stortte om het geld buiten het zicht van de Belastingdienst te houden, eveneens uit legale bronnen afkomstig was. De omstandigheid dat verdachte die omzet/winst niet volledig in zijn belastingaangifte had betrokken, betekent niet dat het vermogen van misdrijf afkomstig is. 

De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekwam aan de derde stap van het 6-stappenplan. De verdachte werd vrijgesproken. 

Stap 3: verklaring van de verdachte
Op het moment dat er wél feiten en omstandigheden bestaan die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, dan ligt het op de weg van de verdachte om hier een verklaring over te geven. Dat betekent dat de verdachte door zijn verhaal te vertellen die feiten en omstandigheden van hun aanvankelijk belastende karakter kan ontdoen, bijvoorbeeld door een alternatieve herkomst van het voorwerp aan te dragen. Bepaalde feiten en omstandigheden kunnen ‘schreeuwen om een uitleg’, dus als de verdachte dan weigert om te verklaren of een beroep doet op zijn zwijgrecht, kan dit meewegen bij het oordeel van de rechter dat het voorwerp van misdrijf afkomstig is. Het pas in een laat stadium verklaren – bijvoorbeeld ter zitting, terwijl in de voorfase tijdens de politieverhoren niets is gezegd – kan op dezelfde wijze tegen de verdachte worden gebruikt. 

Een uitzondering op de regel dat ‘lang zwijgen bezwaart’, doet zich voor in een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 maart 2022. In deze zaak werd een man verdacht van witwassen, omdat hij de bouw van een woonwagen zou hebben gefinancierd met opbrengsten uit hennephandel. Ook had hij tijdens zijn arrestatie een aanzienlijk contant geldbedrag bij zich.

De verdachte in kwestie deed gedurende de hele onderzoeksperiode een beroep op zijn zwijgrecht. Pas ter zitting kwam hij met de verklaring dat een groot gedeelte van het geld dat bestemd was voor de bouw van de woonwagen, geleend was. Ter onderbouwing overlegde hij enkele leningsovereenkomsten. Ook had de verdachte een screenshot van de bankrekening van zijn moeder bij zich. De verdachte had van zijn moeder een geldbedrag gekregen om een goudstaaf te kopen in Antwerpen. Dit betrof het geldbedrag dat tijdens de aanhouding bij hem was aangetroffen. 

De officier van justitie stelde zich op het standpunt dat de verdachte zich tot het moment van de zitting steeds op zijn zwijgrecht had beroepen en pas zeer laat met een verklaring was gekomen. Daardoor zou de verklaring ongeloofwaardig zijn. Ook voerde de officier van justitie aan dat de leningsovereenkomsten onduidelijk waren en dat hij niet kon verifiëren dat het screenshot daadwerkelijk afkomstig was van de bankrekening van de moeder van de verdachte.

De rechtbank was echter onverbiddelijk en sprak de verdachte vrij. Het OM had een aanhoudingsverzoek moeten doen om de verklaring van de verdachte te onderzoeken. Die verklaring was immers ‘concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk’. Laatstgenoemde overweging vormt een mooi bruggetje naar de vierde stap van het 6-stappenplan van het Gerechtshof Amsterdam.

Stap 4: Eisen aan de verklaring van de verdachte
De verklaring die de verdachte moet geven als de feiten en omstandigheden van de zaak dat meebrengen, mag niet vaag of uit de lucht gegrepen zijn. Die verklaring moet, zoals hiervoor werd aangehaald, concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. 

Vaak wordt door verdachten van witwassen verklaard dat zij in een casino of met het gokken bij sportwedstrijden of paardenraces, fors gewonnen hebben. De rechtbank gaat in het merendeel van de gevallen niet met zo’n verklaring mee, omdat deze niet concreet genoeg is en bovendien onvoldoende verifieerbaar. Hieronder treft u als voorbeeld een passage aan uit een rechterlijke uitspraak:

“Verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig was uit het casino, maar heeft verder op geen enkele wijze inzicht verschaft over de herkomst van het geld dat in de koelbox zou moeten zitten. Zo heeft de verdachte niet geconcretiseerd welke bedragen dan wanneer, waar en hoe zouden zijn gewonnen. Ook heeft de verdachte op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt welke bedragen door hem zijn ingezet en welke verliezen hij geleden heeft.”

Stap 5: Nader onderzoek door het OM
Op het moment dat de verklaring van de verdachte aan de drie voorwaarden – concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogste onwaarschijnlijk – voldoet, dient het OM nader onderzoek te (laten) doen naar de genoemde alternatieve herkomst van het voorwerp. Laat het OM dit na, dan wordt de verdachte in de regel vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. In de rechtspraak zijn vele voorbeelden te vinden van zaken waarin het OM niet de moeite neemt om nader onderzoek te doen, met een vrijspraak door de rechtbank als gevolg. Hieronder treft u een voorbeeld aan:

“In het huis van verdachte zijn grote geldbedragen in kleine coupures gevonden. Daarnaast zijn er in dat huis ook grote hoeveelheden hennep, MDMA, een wapen, munitie en een encrypted telefoon aangetroffen. In de kluis die op naam stond van verdachte is een hoeveelheid geld aangetroffen in coupures van 500 en 200 euro. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden ten aanzien van de aangetroffen geldbedragen een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen is ontstaan. In dat geval mag van verdachte worden verlangd dat hij ten aanzien van de herkomst van de geldbedragen een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt.

Verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig is van zijn werkgever en dat hij het in de kluis moest leggen. Verdachte werkt in de autobranche, waar het niet ongebruikelijk is om veel contant geld voorhanden te hebben. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om hier nader onderzoek naar te verrichten. (…) Dit nader onderzoek heeft in deze zaak echter niet plaatsgevonden, reden waarom de rechtbank het witwassen van de geldbedragen zoals onder feit 2 ten laste is gelegd niet bewezen acht. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.”

Overigens is ook het verrichten van summier onderzoek door het OM onvoldoende, zo heeft de rechtbank Limburg op 1 december 2021 geoordeeld. Uit een recent arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 1 juni jl. volgt zelfs dat het OM de verklaring van de verdachte moet falsificeren. Het OM zal dus moeten aantonen dat de verklaring onjuist is. Door deze recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak wordt de lat voor het OM relatief hoog gelegd en dat is – uiteraard – in het voordeel van de verdachte.

Stap 6: Conclusie trekken
Dan zijn we nu aangekomen bij de laatste stap van het stappenplan. Indien op basis van het nadere onderzoek van het OM met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waar de verdenking betrekking op heeft een legale herkomst heeft, kan bewezen worden verklaard dat het voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’.

Afsluiting
In dit blog is het 6-stappenplan van het Gerechtshof Amsterdam besproken. Er is ingegaan op het toetsingskader dat door de rechter in dit soort zaken wordt toegepast. Daarbij is inzichtelijk gemaakt hoe een verdenking van witwassen tot een vrijspraak kan leiden aan de hand van het stappenplan. Daarnaast is gewezen op recente ontwikkelingen binnen de jurisprudentie, welke in het voordeel zijn van de verdachte. 

Mr. Victor Langenburg is advocaat-belastingdeskundige Jaeger Advocaten-belastingkundigen, een advocatenkantoor gespecialiseerd in procedures over belastingzaken
 

Gerelateerde artikelen