Vaststelling verliesverrekeningsbeschikking ook bij navordering mogelijk
bv is verantwoord in haar aangifte vennootschapsbelasting 2010. Verder beschikt de bv over verrekenbare voorvoegingsverliezen van (ten minste) € 15.341.680, welke voorvoegingsverliezen niet (of niet volledig) zijn geclaimd in de aangifte.
Bij de vaststelling van de definitieve aanslag is de belastbare winst, in afwijking van de door de bv ingediende aangifte, (voor de bv kenbaar) foutief vastgesteld op nihil. Deze fout heeft tot gevolg gehad dat bij het vaststellen van de definitieve aanslag een verliesverrekeningsbeschikking van € 15.341.680 achterwege is gebleven.
Om deze fout te herstellen heeft de Inspecteur aan de bv een navorderingsaanslag opgelegd en daarbij tevens de verliesverrekeningsbeschikking vastgesteld.
In geschil is of voor het vaststellen van deze verliesverrekeningsbeschikking een wettelijke grondslag bestaat. Rechtbank Den Haag beantwoordt deze vraag bevestigend.
De Rechtbank overweegt, in navolging van Hof Amsterdam 11 maart 2003, 01/3032, ECLI:NL:GHAMS:2003:AF8358 dat, ofschoon de tekst van artikel 21a, lid 1, Wet VpB 1969 (tekst 2010) spreekt van een beschikking die gelijktijdig wordt vastgesteld met het vaststellen van de aanslag over het desbetreffende jaar, uit deze bepaling niet volgt dat een dergelijke verliesverrekeningsbeschikking uitsluitend mag worden vastgesteld tegelijkertijd met een (primitieve) aanslag. Eén en ander volgt volgens de Rechtbank ook uit de parlementaire geschiedenis van artikel 21a Wet VpB 1969.
Dit volgt naar het oordeel van de Rechtbank ook uit HR 2 juni 2006, 41052, ECLI:NL:HR:2006:AU2297. Het beroep van de bv wordt ongegrond verklaard.
(Bron: Fiscanet)