Uitbater strandpaviljoens beticht RA van misleiden rechtbank
Zaaknr. 19/1751
Door Jan Smit
Een RA uit Noord-Holland heeft de rechtbank in Alkmaar misleid door tijdens een civiele procedure niet de waarheid te vertellen over zijn rol in een dispuut met een van zijn klanten, een exploitant van twee strandpaviljoens en een aantal strandhuisjes in diezelfde provincie.
Dat betoogden de strandexploitant en twee gemachtigden, onder wie een RA, maandagochtend bij het tuchtcollege. De horeca-uitbater en de aangeklaagde RA, vanaf 2010 verantwoordelijk voor het samenstellen van de jaarrekeningen van het bedrijf, liggen al een tijd met elkaar overhoop.
De Belastingdienst legde de onderneming in 2014 voor 225.000 euro aan naheffingen en boetes op. Bij boekenonderzoek had de fiscus aan de hand van de inkoopgegevens ontdekt dat de bruto marges in de jaarrekeningen 2011 en 2010 en 2012 te laag waren. Oftewel: een deel van de inkomsten was niet verantwoord.
Ook ontbraken een deugdelijke kasadministratie en de zogeheten z-stroken die in de horeca worden gebruikt ter controle bij het opmaken van de kas. Volgens de exploitant is de RA hiervoor verantwoordelijk. De horeca-uitbater zou de accountant hebben gevraagd of hij een kasboek moest bijhouden. Dat is niet nodig, zou deze hebben geantwoord – iets wat vorig jaar tijdens een door de accountant tegen klager aangespannen civiele procedure zou hebben herhaald (De RA eiste in deze procedure 51.000 euro voor verrichte werkzaamheden van klager, klager op zijn beurt wilde 225.000 euro schadevergoeding van de accountant, de rechtbank stelde de RA eind oktober in het gelijk).
Tijdens de rechtszaak zou de RA bovendien hebben verklaard dat de samenstellingsopdracht niet meer behelsde dan “het inlezen van de administratie in de rapportengenerator, het rapport printen en ondertekenen”, aldus klager.
In mei 2015, vlak nadat alle bezwaren waren afgewezen en de fiscus haar eindbevindingen had gepubliceerd, heeft de accountant de Belastingdienst volgens klager weer laten weten dat de conclusies uit het boekenonderzoek niet kloppen; dat “er wel degelijk sprake is van een kasadministratie en een kascontrole, omgeven met functiescheidingen, organisatorische maatregelen en specifieke verbandscontroles”. Hij zou dit met stukken hebben gestaafd.
Conclusie, aldus een van de gemachtigden: “Of de RA heeft destijds onzin verkocht aan de Belastingdienst, of hij heeft bij de rechtbank onzin verkocht.” Ook zou de RA de rechtbank hebben willen doen geloven dat de door de fiscus geconstateerde afwijking in de bruto marge in de jaarrekening 2011 niet materieel zou zijn geweest. Klager bestrijdt dit: “Het ging om een bedrag van enkele tonnen en een bijna failliet van de onderneming.”
Volgens Chantal Presilli, een van de advocaten van de RA, is de rechtbank niet misleid. “Mijn cliënt heeft zich gewoon verdedigt in de aansprakelijkheidszaak. Daar heeft hij alle recht toe.”
Overigens was de klacht in eerste instantie veel uitgebreider. Volgens klager heeft de RA op veel punten gefaald. Hij zou onder meer geen kennis hebben van de horeca, hebben verzuimd bezwaar aan te tekenen tegen de naheffingen, onvoldoende met klager hebben gecommuniceerd, stukken naar de fiscus hebben gestuurd zonder klagers toestemming: kortom zijn optreden ‘kan niet onder de noemer professioneel en deskundig worden geschaard’, aldus klager. Maar die klachtonderdelen veegde het tuchtcollege wegens verjaring van tafel. Volgens de raadskamer had klager dit al kunnen bevroeden bij de publicatie van de jaarrekeningen; bij de jaarrekening 2012 was dat november 2013.
Uitspraak binnen vijftien maanden.