Tuchtrecht: Weduwe oprichter hoveniersbedrijf vang bot met nieuwe klacht
Zaaknr 23/2277
Door Jan Smit
Deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk. Met die beslissing verwees de Accountantskamer de tweede klacht van de weduwe van een ondernemer tegen een RA naar de prullenbak. In een eerdere klacht van de vrouw kreeg de accountant een berisping opgelegd.
De RA is bestuurder van de STAK van de holding boven het familiebedrijf dat onder meer actief is in de groenvoorziening. De grondlegger en eigenaar van dit bedrijf overleed eind 2016. Klaagster is de weduwe van deze aartsvader. Zij zit ook in de STAK, met de RA en nog twee anderen. In 2019 raakte klaagster met de andere bestuurders gebrouilleerd. Ze spande een kort geding aan en eiste decertificering. De rechtbank wees die eis af.
Klaagster startte daarop een ontslagprocedure tegen de RA. Ook daarin trok zij aan het kortste eind. Het hoger beroep in deze zaak verloor de vrouw eveneens.
Daarnaast begon ze tuchtzaken tegen de RA en een van de andere bestuurders, een notaris.
In de tuchtzaak tegen de accountant werd haar klacht deels gegrond verklaard. De tuchtraad legde de accountant eerder een schorsing op van drie maanden. Tegen die uitspraak ging de RA in beroep bij het CBb. Met succes. Het CBb vond de maatregel te zwaar en bracht die terug tot een berisping.
Ook de dochter van de oprichter van het groenbedrijf spande vorig jaar een tuchtzaak aan tegen de RA. Die klacht werd deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.
In deze derde tuchtzaak tegen de RA verweet de weduwe de RA dat de administratie van de STAK nog steeds niet op orde was. Ook meende zij dat de bestuurders ten onrechte alle kosten voor advocaten in rekening hadden gebracht bij de STAK, die deze weer doorbelaste aan de holding. Verder wilde ze inzicht in de declaraties van de bestuurders.
De RA maakte zich hiermee schuldig aan ‘laakbaar gedrag dat alle perken te buiten gaat’, aldus Rutger Soetekouw, advocaat namens klaagster, in april tijdens de zitting. Volgens hem heeft de RA vanaf 2021 geen administratie gevoerd, ondanks eerdere toezeggingen. Pas december 2022 zou zijn cliënte bij toeval hebben ontdekt hoeveel de bestuurders bij de STAK declareerden.
Ook noemde de advocaat het onterecht dat alle juridische kosten die de RA en de andere STAK-bestuurders maakten via de STAK werden verhaald op de holding. “We hebben het dan in totaal over zo’n 70 duizend euro. Daar draait mijn cliënte voorop. Hierdoor krijgt zij geen dividend meer.” Volgens Soetekouw heeft het hof in de zaak rond de decertificering duidelijk gezegd dat de RA – en de andere bestuurders – zelf moeten opdraaien voor deze kosten. “Als ze het daar niet mee eens waren, hadden ze in cassatie gemoeten. Dat hebben ze niet gedaan.”
Volgens de RA en zijn advocaten was de klacht niet-ontvankelijk. Zij beriepen zich daarbij op het ne bis in idem-beginsel – iemand mag niet twee voor hetzelfde feit worden bestraft. Ook klopte het volgens de advocaat en de RA niet dat de accountant klaagster geen inzicht zou hebben gegeven in de declaraties van hem en de andere twee bestuurders.
De Accountantskamer gaat daar deels in mee. De klacht is gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Volgens de tuchtrechters heeft de RA wel een administratie voor de STAK gevoerd en kan niet worden geconcludeerd dat hij klaagster onvoldoende van informatie heeft voorzien. Dat de accountant de kosten van de tweede tuchtprocedure heeft gedeclareerd is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hetzelfde geldt voor het niet nemen van maatregelen met betrekking tot andere declaraties, omdat daarvoor volgens het tuchtcollege geen aanleiding bestond.
De klacht is verder nietontvankelijk, omdat in de eerste en tweede klachtprocedure, aangespannen door de dochter, al is geklaagd over de kosten van de andere juridische procedures, waaronder de eerste tuchtprocedure.