Tuchtrecht; Klacht over ‘valse’ handtekening (geschikt)
Zaaknr. 23/1458
Door Jan Smit
Al anderhalf jaar rolden partijen ruziënd over straat. Ter zitting bij de Accountantskamer kwamen ze tijdens een schorsing binnen tien minuten tot een schikking.
De klacht was ingediend door een verhuurder van vastgoed en richtte zich tegen een RA die al jaren voor hem werkte. De accountant maakte onder meer de jaarrekeningen voor de persoonlijke BV van de verhuurder en voor diens verhuurbedrijf. Voor de BV hoefde hij niet veel meer te doen. Daarin zat alleen een zak geld – een gouden handdruk die de verhuurder in 2011 had ontvangen. Ook verstrekte hij advies aan de verhuurder en deed hij de belastingaangiftes, zowel voor de beide bedrijven als voor de verhuurder in prive.
Voor die werkzaamheden ontving hij een fixed fee van 750 euro per maand. Was er sprake van ‘meerwerk’ dan bracht hij dit periodiek in rekening.
Eind 2022 confronteerde de RA de verhuurder naar diens zeggen ineens met een nieuwe overeenkomst. Die stamde uit 2019 en zou door de verhuurder digitaal zijn ondertekend. Volgens de accountant had hij op basis van die overeenkomst voor meerwerk nog zo’n 90 duizend euro van zijn client tegoed. [Artikel gaat verder na de volgende alinea]
De verhuurder was verrast. Hij wist niets van die overeenkomst en ontkende dat hij deze digitaal zou hebben ondertekend. Ook zou de RA al twee jaar maandelijks 750 euro hebben ontvangen, zonder daar werkzaamheden voor te hebben verrichten. Het ging daarbij onder meer om het opstellen van de jaarrekeningen 2021 en 2022 van zowel de persoonlijke BV als van het verhuurbedrijf, als om de aangiftes vpb en ib van de verhuurder. In totaal had hij daardoor naar zijn zeggen zo’n 18 duizend euro betaald, zonder enige tegenprestatie.
Tijdens de zitting toonde de RA zich niet echt onder de indruk. “Waar we het hier over hebben is in feite niets anders dan een simpele incassozaak,” aldus de accountant.
Dat hij de digitale handtekening zou hebben vervalst, was volgens de RA een aantijging die niet zou zijn onderbouwd. Om dit aan te kunnen tonen stelde hij de tuchtrechters voor ter plekke op zijn laptop het bewijs te laten zien waaruit zou blijken dat de overeenkomst uit 2019 wel degelijk door de verhuurder zou zijn ondertekend.
Voor de voorzitter was dit aanleiding de verhuurder en Martijn Meijer, dienst advocaat, voor te stellen de zitting te schorsen. Dit om samen te kijken of er wellicht een schikking mogelijk was door samen op de door de RA meegenomen laptop naar het ‘bewijs’ te kijken en te bespreken of ze er financieel uit konden komen. Dit onder het motto: ‘wie pleit om een koe, geeft er een toe’. Oftewel: doorprocederen via bijvoorbeeld de civiele rechter kost vaak meer dan het oplevert.
Dat voorstel viel in goede aarde. Bij het zien van de handtekening op de laptop tijdens de schorsing op de gang was er bij klagers aanvankelijk nog enige aarzeling. Maar helemaal ontkennen dat zijn client wellicht toch zou hebben getekend, kon Meijer ook niet meer.
Weer terug op zitting liet de advocaat weten dat er een schikking was getroffen. Zijn client zou de RA 5 duizend euro betalen. Daarmee zouden alle wederzijdse vorderingen vervallen. Een finale kwijting, aldus de voorzitter. Ook zou de klacht worden ingetrokken.
De exacte formulering van de overeenkomst was nog wel een punt van discussie. Een finale kwijting, daar wilde de vastgoedverhuurder niet aan. Hij had een nieuwe accountant. Die was de boekhouding van de afgelopen jaren nog aan het bekijken. Stel, de RA zou vaktechnisch ernstige fouten hebben gemaakt, dan wilde hij hem daarvoor alsnog aansprakelijk kunnen stellen. Op dat punt werd de overeenkomst aangepast. Daarmee was de strijdbijl begraven en de klacht definitief van tafel.