Bestuurder had eerder moeten klagen over ‘fout’ accountant
Zijn klacht is door de Accountantskamer ongegrond en niet-ontvankelijk verklaard.
Zaaknr. 17/716
In de tuchtprocedure in juli vorig jaar bleek al dat de klager en de beklaagde eerder tegenover elkaar stonden. In die eerdere procedure kreeg de accountant een berisping opgelegd. Volgens de advocaat van de accountant was de nieuwe klacht in strijd met de procesregels. De bestuurder had de klacht al in de eerdere procedure aanhangig moeten maken, vond de verdediging.
De klager is boos omdat hij 13.500 euro misliep. Hij kreeg maandelijks een managementvergoeding maar de factuur van 2012 ontbrak. Vervolgens ontstond een vordering die verkeerd in de boeken terecht kwam. Het werd een rekening-courantverhouding met de privéholding van klager. Toen in 2015 de onderneming verkocht werd, kwam de fout boven water. Toch werd pas in de loop van 2016 duidelijk dat de accountant wat te verwijten viel, zei de raadsman van de bestuurder. De opvolgend accountant ontdekte dat er iets niet klopte. Hij vroeg om opheldering en toen deze in oktober 2016 nog altijd ontbrak, werd helemaal duidelijk dat de accountant een fout had gemaakt. De bestuurder meende dat de accountant ten onrechte in de jaarrekening van 2013 een vordering op hem van 13.500 euro heeft opgenomen. Ten tweede klaagde de bestuurder over het feit dat de accountant naliet om de fout op te helderen of te repareren.
De klager in deze procedure was een andere dan in de tuchtzaak waarin de Accountantskamer in mei 2016 uitspraak deed. Klager destijds was het bedrijf en de klager nu is de bestuurder van die onderneming. Dat maakt dat beide klagers nauw verbonden zijn. Bovendien wist de bestuurder volgens de Accountantskamer van de eerdere klacht. Zo was hij ook op de zitting van destijds aanwezig en is de advocaat van het bedrijf dezelfde als die van de bestuurder. Volgens de tuchtrechter had de bestuurder de klacht al in de eerdere procedure aanhangig moeten maken. Uit een mail van april 2016 blijkt al dat de bestuurder aan de opvolgend accountant duidelijk maakte dat er in de jaarrekening een vordering op hem was opgenomen. En dat was ten onrechte gebeurd, meende klager. Dat maakt dat hij toen al kennis droeg van de feiten waarover hij pas in de tweede procedure klaagde. Dat maakt de klacht niet-ontvankelijk, aldus de Accountantskamer.
De tweede klacht gaat over hetzelfde feitencomplex. Volgens de tuchtrechter heeft de bestuurder ,,onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene onvoldoende bereidheid heeft getoond om opheldering te verschaffen over het opnemen van de betreffende vordering''. De beklaagde stuurde na april 2016 zeker zes e-mails ter opheldering. ,,Klagers hebben in reactie op dit verweer niet duidelijk gemaakt wat er schort aan de door betrokkene aan de opvolgend accountant verstrekte informatie.'' Dat maakt dit klachtonderdeel ongegrond.
Auteur: Michiel Satink / Juridisch Persbureau Zwolle