Tuchtklacht tegen AA’s over te hoge post onderhanden werk te laat ingediend
De zaak draaide om het feit dat jarenlang op de jaarrekening van een metaalbewerkingsbedrijf een veel te hoge post onderhanden zou werk hebben gestaan, waardoor verborgen bleef hoe slecht de financiële situatie eigenlijk was, zo werd duidelijk tijdens de zitting van de Accountantskamer op 29 juni. De man die het familiebedrijf in 2013 overnam verwijt het de twee AA’s van het accountantskantoor die de rekeningen samenstelden.
Ten grondslag aan de klacht lagen de verwijten:
• dat de post ‘onderhanden werk’ in de jaarrekeningen 2008 tot en met 2010 telkens te hoog is weergegeven;
• dat deze post telkens door de accountant zelf werd berekend, zonder achterliggende gegevens en zonder duidelijk te maken welke werkzaamheden ter zake werden verricht en men deze berekening vervolgens door de directeur liet ondertekenen, terwijl die niet wist wat er stond;
• dat de jaarrekening 2010, ondanks een kritische noot van de opvolgend accountant op 17 november 2011 over de omvang van de post onderhanden werk, op 22 november 2011 is uitgebracht met de datum van 31 maart 2011.
De AA’s deden een beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht, omdat de zesjaarstermijn en/of de driejaarstermijn uit artikel 22, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) is overschreden.
De Accountantskamer geeft hen daarin gelijk. ‘In dit geval is het klaagschrift ingediend op 11 februari 2015. Voor zover klaagster betrokkenen enig handelen en/of nalaten verwijt inzake de jaarrekening 2007, heeft dat plaatsgehad vóór 11 februari 2009, nu de verklaring bij die jaarrekening is afgegeven op 10 juli 2008. In zoverre strandt de ontvankelijkheid van de klacht op eerdergenoemde zesjaarstermijn,’ aldus de Accountantskamer. ‘Voorts geldt dat in dit geval moet worden aangenomen dat klaagsters (namelijk de respectieve vennootschappen), gelet op de voor hen beschikbare informatie (te weten: hun eigen administratie en hun eigen jaarrekeningen met de door respectieve betrokkenen bijgevoegde samenstellingsverklaringen) steeds en volledig op de hoogte zijn geweest, althans redelijkerwijs op de hoogte hadden kunnen zijn, van de omvang van het werk wat in uitvoering was en wat daarvan als ‘onderhanden werk’ in de financiële administratie was opgenomen en van eventuele verschillen/onjuistheden daarin. Dat klaagsters thans onder het huidige bestuur van [A] alsnog het standpunt innemen dat de eigen administratie niet aansluit bij wat in de jaarrekeningen is vermeld, doet daaraan niet af. Nu die wetenschap, althans de redelijkerwijs bij klaagsters aanwezig te achten wetenschap, (van de inhoud) van de jaarrekeningen 2008 tot en met 2010, de daarbij afgegeven samenstellingsverklaringen en de mate waarin een en ander al dan niet aansluit bij de bedrijfsadministratie van klaagsters dateert van vóór 11 februari 2012 – zijnde meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht – is de klacht ook op die onderdelen niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de voormelde driejaarstermijn.’