Tuchtklacht over partijdigheid accountant ongegrond

De Accountantskamer heeft een tuchtklacht tegen een AA die er onder meer van werd beschuldigd dat hij niet objectief gehandeld zou hebben inzake een huurbetaling en dat hij niet integer heeft gehandeld door het belang van een cliënt eenzijdig te dienen, ongegrond verklaard.

De zaak draaide om twee aandeelhouders/bestuurders van een BV waartussen onenigheid was ontstaan. De accountant heeft in verband daarmee in 2014 voor klaagster werkzaamheden verricht volgens een opdrachtbevestiging. Het ging om adviseren bij de onderbouwing van de te activeren post “onderzoek en ontwikkeling”. De factuur voor deze werkzaamheden is door klaagster voldaan. Voorts heeft de AA van verdere werkzaamheden, die het karakter van bemiddeling tussen de vennoten had, eerst op gezamenlijk verzoek en later op verzoek van één van de twee partijen, verricht.
 
Over die verdere werkzaamheden van de AA liepen de meningen uiteen en de factuur daarvoor aan klaagster bleef onbetaald, waarop het kantoor van de AA betaling van die factuur via de kantonrechter heeft afgedwongen. In een e-mail van 18 september 2015 heeft de vertegenwoordiger van de klagende partij de accountant laten weten dat hij van mening was dat deze tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. Hij heeft de AA voorgesteld de nog openstaande 6 termijnen van het krachtens genoemd vonnis van de kantonrechter te betalen bedrag kwijt te schelden, waarop hij zou afzien van het indienen van een klacht tegen de AA. Die is hierop niet ingegaan.

Tuchtklacht

Volgens klaagster heeft de accountant gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels door niet objectief en niet integer te handelen, zich niet te houden aan de geheimhoudingsplicht en te handelen uit eigen gewin, een en ander terwijl hij zich bewust was van de risico’s van belangenverstrengeling.

Ongegrond

De Accountantskamer heeft alle onderdelen van de tuchtklacht ongegrond verklaard. Volgens de tuchtrechter vloeit uit de VGBA niet als algemene regel voort dat een accountant zich na (en vanwege) het ontstaan van een (niet aanstonds overbrugbaar) belangenconflict tussen de bestuurders/aandeelhouders van een entiteit altijd dient terug te trekken als accountant van én de entiteit én alle bestuurders/aandeelhouders. Wel dient de accountant bij het verlenen van zijn professionele dienst in zo’n situatie van belangentegenstellingen voortdurend bedacht te zijn op mogelijke bedreigingen voor de naleving van die fundamentele beginselen.

Doen er zich op enig moment omstandigheden voor die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan de fundamentele beginselen, dan dient de accountant een toereikende maatregel te nemen, die ertoe leidt dat hij zich aan deze beginselen houdt. Extra waakzaamheid is geboden in het geval de accountant in een dergelijk conflictueuze situatie zich in zoverre terugtrekt dat hij zijn professionele diensten nog enkel voor een deel van zijn cliënten voortzet. Daarbij past de waarschuwing voor de accountant dat schending van het fundamenteel beginsel van objectiviteit niet alleen aan de orde is indien wordt vastgesteld dat van een objectieve oordeelsvorming daadwerkelijk geen sprake is, maar ook indien duidelijk is dat de accountant zich heeft begeven in een situatie waarin zijn objectiviteit te zeer in het gedrang komt. Onder omstandigheden kunnen zich situaties voordoen waarin volledig terugtrekken als accountant van én alle bestuurders/aandeelhouders én de entiteit, in plaats van het eenzijdig door de accountant beëindigen van zijn opdrachtrelatie met een deel van zijn cliënten, geboden is teneinde naleving van de fundamentele beginselen te waarborgen.

Komt de accountant in een situatie te verkeren dat hij in het vervolg alleen nog maar een deel van zijn cliënten gaat bijstaan, dan vereist het fundamentele beginsel van objectiviteit allereerst dat de accountant ervoor zorgt dat het voor alle betrokken partijen duidelijk is dat hij vanaf enig moment alleen nog de belangen behartigt van één (deel) van de partijen. In een dergelijke situatie verdient voorts speciale aandacht het in acht nemen van de verplichting tot geheimhouding van informatie, en dan met name de informatie die als vertrouwelijk heeft te gelden tussen de accountant en de partij(en) wier belangen hij niet meer behartigt. In casu geen schending van de fundamentele beginselen. De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

• Zaaknr. 15/2120 Wtra AK

Gerelateerde artikelen