‘Concurrentiebeding niet in strijd met beginsel van integriteit’
Zaaknr. 18/674 t/m 18/677
Dat blijkt uit een op maandag gepubliceerde uitspraak van de Accountantskamer. Het betrof een uitspraak in deze zaak.
Het vonnis had betrekking op een zaak die was aangespannen door een juridisch adviseur. Deze zaak heeft een bijzondere voorgeschiedenis. De inhoudelijke behandeling vond plaats in februari dit jaar, maar stond aanvankelijk voor november 2018 op de rol. Die zitting duurde destijds slechts kort omdat de klager een wrakingsverzoek indiende. Hij had het daarbij gemunt op een van de leden van het tuchtcollege. Het ging om een plaatsvervangend lid. Deze vrouw is ook partner bij een van de grote accountants- en advieskantoren. Volgens de consultant had zij daarom mogelijk persoonlijk belang bij de richting van het vonnis. Immers, zij zou er als partner baat bij kunnen hebben dat het beding binnen de branche niet ter discussie zou komen te staan.
Het college besloot daarom de zaak aan te houden en koos voor een pragmatische oplossing. De raad bestond tijdens de tweede zitting maar uit drie in plaats van de reguliere vijf leden – zowel het gewraakte lid als een lid uit de rechtelijke macht zaten niet aan.
Ook de klager was afwezig, zodat alleen de beklaagden konden worden gehoord. Dit betrof vier vennoten van een accountants- en belastingadvieskantoor.
De klager stond de afgelopen jaren een collega van deze door hem beklaagde accountants bij als adviseur. Deze (ex-)collega, destijds ook vennoot bij het kantoor, had bij de Accountantskamer een klacht ingediend tegen deze heren over de gang van zaken rondom de verkoop van een handelsbedrijf. Hij had daar samen met zijn ex-collega’s in geïnvesteerd. Volgens de man is hij daarbij benadeeld en was dit in strijd met het tuchtrecht. De Accountantskamer gaf de klager daarin gelijk. De accountants kregen een waarschuwing opgelegd. Een besluit dat later door het CBb is vernietigd.
Volgens de adviseur kon deze voormalige vennoot zich destijds sowieso niet vinden de werkwijze van zijn collega’s. Dat was de reden waarom hij in 2016 bij het kantoor is vertrokken. De collega’s hielden hem echter aan het concurrentiebeding.
“Een principekwestie,” zo omschreef de klager zijn verzoek destijds na afloop van de zitting. Hij noemde het non-concurrentiebeding in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en objectiviteit en daarmee niet in het belang van de accountancy in het algemeen.
De beklaagde accountants waren het daar duidelijk niet mee eens. “Het concurrentiebeding is een waarborg voor de waardering van de onderneming,” betoogde Sytze de Swart, hun adviseur, tijdens de zitting. “Dat was ook in het belang van de cliënt die de klager hier eerder heeft vertegenwoordigd. Die is netjes uitgekocht.”
Bovendien is het concurrentie- en relatiebeding binnen de branche voor vennoten zeer gebruikelijk, aldus De Swart.
De Accountantskamer geeft De Swart hierin gelijk. Het opleggen van een concurrentiebeding kan volgens het college ‘alleen onder zeer bijzondere omstandigheden worden gekwalificeerd als niet eerlijk en niet oprecht’. In dit geval is daarvan geen sprake. Handelen waardoor het accountantsberoep in diskrediet wordt gebracht is om diezelfde redenen volgens de tuchtrechters niet aan de orde.
Bovendien, vervolgt het college, betekent het feit dat een accountant zich tijdens en tot twee jaar na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst moet onthouden vanhet verrichten van concurrerende werkzaamheden ‘niet per definitie dat er sprake is van ongepaste beïnvloeding van zijn professionele oordeelsvorming’.
Auteur: Jan Smit/Juridisch Persbureau Zwolle