Toetsingen controles: wat is het vertrekpunt?

Op 20 december 2017 deed de rechter uitspraak in het beroep dat EY en PwC hebben aangespannen tegen de in 2016 door de AFM opgelegde boetes.

Door drs Albert Bosch RA

Als OKB’er en compliance officer vind ik rapportages van de AFM over haar toezicht op accountantsorganisaties en sporadische rechtszaken daarover interessant leesvoer. Maar ik ga in deze blog niet inhoudelijk in op voornoemde uitspraak. Ik sta stil bij een ander fenomeen dat zich voordoet bij toetsingen en ook bij het ingestelde (en gehonoreerde) beroep.

Mijn indruk is dat externe accountants en toezichthouders van de AFM soms van verschillende planeten afkomstig zijn (Mars en Venus?). Dat is uiteraard niet het geval. Maar hoe kan het dat accountants die werkzaam zijn bij accountantsorganisaties en accountants die werkzaam zijn bij de AFM verschillende visies hebben over de vraag of een controle goed is uitgevoerd (i.e. voldoende geschikte controle-informatie is verzameld) of over de vraag of wel aan de zorgplicht is voldaan?

Wanneer ik over die vraag nadenk, dan moet ik veelal denken aan de Prospect Theorie van Daniel Kahneman en (wijlen) Amos Tverskyi. In een notendop stelt deze theorie dat de voorkeur van beslissingen bij onzekerheid afhankelijk is van de omstandigheden. Zo is de inschatting van kansen en risico’s niet absoluut, maar relatief ten opzichte van de voorgaande situatie. Ook telt verlies voor veel mensen zwaarder dan winst. 

Een belangrijk element in de theorie is het vertrekpunt van waaruit de beslissing is genomen. Kahneman en Tversky noemen dit in hun artikel het “reference point”. Voorbeeld: iemand die € 10 miljoen bezit en € 10.000 wint ervaart dit anders (lees: wordt hier minder extra gelukkig van) dan iemand zonder spaargeld die hetzelfde bedrag wint. Terwijl de verandering voor beide personen gelijk is (absoluut gezien). Ook stelt de prospect theorie dat we een verlies zwaarder wegen of waarderen dan een winst. Dit leidt tot meer risico-zoekend gedrag wanneer we een verlies kunnen voorkomen en risicomijdend gedrag wanneer we een lagere winst kunnen zekerstellen.

Wanneer de AFM een controledossier als onvoldoende beoordeelt, dan is er in hun optiek veelalii niet voldoende geschikte controle-informatie verkregen. Er zijn bepaalde werkzaamheden niet goed uitgevoerd of (vaker het geval) bepaalde werkzaamheden zijn niet uitgevoerd. Dit laatste verwoordt de AFM veelal als “De externe accountant heeft namelijk nagelaten …” waarna een omschrijving van de niet uitgevoerde werkzaamheden wordt gegeven. 

In die gevallen vond de AFM het nodig om een bepaalde werkstap uit te voeren. Waarom vond de extern accountant dat niet nodig? Mogelijk heeft hij (of zij) de bedoelde werkstap niet herkend als mogelijke (en noodzakelijke) werkstap. Mogelijk was er geen tijd en/of budget om de werkstap uit te voeren. Of mogelijk was de extern accountant van mening dat reeds voldoende geschikte controle-informatie was verkregen. De echte reden weten we uiteraard niet. Maar ik zie wel dat een werkstap vanuit de optiek (vertrekpunt) van de AFM geen ‘downside’ heeft (geen verlies oplevert), maar wel extra zekerheid toevoegt (of had toegevoegd indien uitgevoerd). 

Vanuit de extern accountant bekeken kost een werkstap tijd en dus geld. Daarmee staat er voor de extern accountant wel een verlies of op te offeren waarde tegenover de winst van meer controlezekerheid. En als die extra controlezekerheid niet nodig is, omdat je vindt dat je al voldoende zekerheid hebt, dan weegt het verlies veel zwaarder dan de winst van de werkstap. 

Ergo, het vertrekpunt van de AFM-accountant en de externe accountant verschilt, waardoor ze de beslissing ‘extra werkstap’ ook anders taxeren. Dit verschil in vertrekpunt wordt verder versterkt door een verschil in ervaring met de onderliggende opdracht. De AFM-accountant begint zonder of met beperkte voorkennis over de gecontroleerde entiteit en de controle; de externe accountant heeft minimaal één controleproces doorlopen en veelal meerdere. De ervaring van de externe accountant kan overigens ook vertroebelend werken.

De moraal van dit verhaal? Het gaat uiteindelijk niet sec om de beslissingen die zijn genomen (een bepaalde werkstap wel of niet uitvoeren), maar om het bereikte doel. En dat is veelal het moeilijke: probeer als externe accountant maar aan te tonen dat wél voldoende en geschikte controle-informatie is verkregen. En omgekeerd, probeer maar eens aan te tonen dat een accountantsorganisatie niet heeft voldaan aan de zorgplicht, wanneer meerdere controledossiers van individuele accountants als onvoldoende worden gekwalificeerd. In beide gevallen is moeilijk hard aan te tonen dat een stelling (voldoende en geschikte controle-informatie of niet voldaan aan de zorgplicht) waar is. En omdat in beide gevallen de ene partij een ander vertrekpunt heeft, zal het voornoemde punt door de andere partij worden belicht.

Per saldo resteert een gevoel van onbehagen. Externe accountants raken gefrustreerd over de uitkomsten van toetsingen. En de AFM noemde bij monde van Gerben Everts de uitspraak van de rechter een grote stap terug in de tijd. We moeten toewerken naar een systematiek van toezicht, waarin verder wordt gekeken dan nu het geval is. Dat is niet alleen een verantwoordelijkheid van de toezichthouder; ook accountantsorganisaties hebben daarin een rol. 

Dit kan door te beginnen met het bepalen van de minimale eindstreep: wanneer is voldoende controle-informatie verkregen voor het afgeven van een controleverklaring met een bepaalde strekking? Wanneer is voldaan aan de zorgplicht? Tegelijk lossen we dan hopelijk ook het verschil op tussen een extern accountant die principles based evalueert of voldoende geschikte controle-informatie is verkregen en een toezichthouder die overwegend rules based de naleving van de NV COS vereisten beoordeelt.  

Deze vragen zijn niet eenvoudig te beantwoorden en zijn verwant aan het vraagstuk hoe controlekwaliteit te definiëren. En als deze vragen niet goed beantwoord kunnen worden, kunnen we dan zoeken naar afgeleide meetvariabelen die indicatief zijn voor een goede controle en naleving van de zorgplicht? Daar zouden wat mij betreft de accountantsorganisaties en AFM prioriteit aan moeten geven, maar ik zie dat momenteel nog niet gebeuren.

Nog even terug naar de uitspaak van de rechter van 20 december vorig jaar. Het nieuws van de uitspraak is op meerdere websites gepubliceerd. Interessant is te zien (met de prospect theorie in gedachten) hoe dat nieuws gepresenteerd wordt. Zo hanteert het FD als koptekst: “Rechter kraakt toezicht van AFM op accountants”. En de stevige woorden komen ook terug in het artikel: “De rechter heeft een bom gelegd…”, “In een fundamentele uitspraak veegde de rechtbank Rotterdam woensdag de boetes van tafel…” en “De beslissing van de rechter betekent dan ook dat de AFM zijn manier van toezicht op de sector mogelijk grondig moet herzien.” 

De redactie van De Accountant hield het vrij neutraal  en feitelijk met de volgende koptekst: “Rechtbank schrapt boetes van AFM tegen EY en PwC”. En de betrokkenen zelf? De AFM schrijft op haar website: “Rechter geeft meer duidelijkheid over interpretatie zorgplicht”. En EY en PwC? Je zou verwachten dat ze het nieuws positief verwoorden, maar zij hebben op hun website geen persbericht beschikbaar dat ingaat op de uitspraak. Het zou kunnen dat zij het beter vinden zichtbaar niet al te hard te juichen, gelet op eerdere AFM-rapportages. Maar zie hier in de kopteksten de benadrukking en weging (en daarmee inkleuring) van de uitspraak van de rechter.

Albert Bosch RA is partner bij V&A accountants-adviseurs en universitair docent en secretaris van de examencommissie van de accountantsopleiding aan Vrije Universiteit Amsterdam.

P.S. Vanuit de prospect theorie is ook te verklaren waarom sporters die een bronzen medaille behalen op de Olympische Spelen gemiddeld genomen gelukkiger zijn dan de winnaars van een zilveren medaille. De brons-winnaars hebben gewonnen, want ze zijn niet vierde geworden. De zilver-winnaars hebben verloren, want ze zijn goud misgelopen. Let maar eens op bij de komende Olympische Spelen.

i) Kahneman en Tversky. Prospect Theory: An Analysis of Decision under Risk.  Econometrica, 47(2), pp. 263-291, maart 1979

ii) Het kan ook zijn dat de AFM concludeert dat een fout in de controle is gemaakt of dat een afwijking ten onrechte niet is gecorrigeerd. Maar de AFM concludeert zelden dat het oordeel van de accountant fout is; zij concludeert veelal dat het oordeel van de accountant onvoldoende is onderbouwd.

Gerelateerde artikelen