Toepassing 30%-regeling eindigt bij vrijstelling werk

De 30%-regeling kan niet meer toegepast worden als de werknemer geen werkzaamheden meer voor de werkgever verricht. Dat heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant onlangs geoordeeld.

Belanghebbende heeft de Amerikaanse nationaliteit en is per 1 november 2011 in dienst getreden bij een bv als CFO en later als CEO. Per 1 november 2011 is hij in Nederland komen wonen. Voor de periode vanaf 1 november 2011 heeft de inspecteur een beschikking afgegeven voor de toepassing van de 30%-regeling. Deze 30%-regeling gold voor de tewerkstelling van belanghebbende bij de bv.

Op 27 augustus 2013 heeft de bv aan belanghebbende medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst zal worden beëindigd, met inachtneming van de opzegtermijn van 12 maanden, per 1 september 2014. Op grond van de, in het kader van het ontslag, gesloten vaststellingsovereenkomst tussen de bv en belanghebbende is belanghebbende voor de periode van 1 december 2013 tot 1 september 2014 vrijgesteld van werkzaamheden. De bv heeft de toepassing van de 30%-regeling met ingang van 1 december 2013 gestopt.

Op 20 maart 2014 heeft de gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonheffingen over het tijdvak januari 2014. Niet in geschil is dat belanghebbende tot 1 december 2013 voldeed aan de criteria voor toepassing van de 30%-regeling.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant concludeert dat uit de tekst van artikel 10ec, eerste lid, van het UBLB 1965 blijkt dat de looptijd van de bewijsregeling (30%-regeling) eindigt op de laatste dag van het loontijdvak na het loontijdvak waarin de tewerkstelling is geëindigd.  Uit deze formulering blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat een belastingplichtige die gebruik wil maken van de 30%-regeling, ook feitelijk werkzaamheden voor zijn werkgever dient te verrichten. Belanghebbende was vanaf 1 december 2013 vrijgesteld van alle werkzaamheden . De looptijd van de beschikking eindigde dan op 31 december 2013, zijnde de laatste dag van het loontijdvak na het loontijdvak waarin de tewerkstelling is geëindigd (november 2013). Nu belanghebbende in januari 2014 geen werkzaamheden meer verrichtte, was de bewijsregeling niet meer van toepassing. Derhalve is terecht geen rekening gehouden met de toepassing van de 30%-regeling in de aangifte loonheffingen over het loon van januari 2014. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

 

Gerelateerde artikelen