Terechte navordering in box 1, 2 en 3 bij inkeerder
X was in 2003 enig aandeelhouder van A (bv). A exploiteerde een garage en autohandel. In de jaren 2005, 2006 en 2008 werd de onderneming door X in de vorm van een eenmanszaak gedreven. In het kader van de inkeerregeling heeft X melding gemaakt van contante stortingen op bankrekeningen in Luxemburg.
De Inspecteur heeft, naast box 3-correcties, ook de gestorte bedragen in het jaar van storting nagevorderd als inkomen in box 2 (jaar 2003) respectievelijk box 1 (jaren 2005, 2006 en 2008).
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of hij hiertoe bevoegd is.
Voor het jaar 2003 is tussen partijen niet in geschil dat in ieder geval een deel van de op Luxemburgse rekeningen gestorte verzwegen omzet in het buitenland is gehaald. Volgens de Rechtbank is sprake van in het buitenland opgekomen inkomen, zelfs indien de aan A onttrokken winst in Nederland gegenereerd is.
Voor de jaren 2005 en 2006 heeft X erkend dat een deel van de zwarte omzet in het buitenland is behaald en ook voor 2008 acht de Rechtbank dit aannemelijk.
De Rechtbank concludeert dat de Inspecteur voor elk van de jaren aannemelijk heeft gemaakt dat er in het buitenland opgekomen inkomen is (naast het in het buitenland opgekomen box 3-inkomen) ter zake waarvan de Inspecteur bevoegd is op grond van artikel 16, lid 4, AWR na te vorderen.
Wat betreft de hoogte van de correcties geldt omkering van de bewijslast. Het is volgens de Rechtbank niet willekeurig om ervan uit te gaan dat voor het volledige bedrag van de winstcorrecties sprake is van inkomen dat in het buitenland opgekomen is. De Rechtbank acht de schatting redelijk zodat het aan X is om aan de verzwaarde bewijslast te voldoen dat de in aanmerking genomen bedragen aan in het buitenland opgekomen inkomsten te hoog zijn. X is daarin niet geslaagd.
(Bron: Fiscanet)