Terechte naheffing overdrachtsbelasting na vernietiging naheffingsaanslag btw

Een bv stelt in een procedure dat een naheffingsaanslag moet worden vernietigd in verband met het ontbreken van het tijdvak op de naheffingsaanslag.

In het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2013 (11/03987, ECLI:NL:HR:2013:BX6651) is geoordeeld dat aan een bv ter zake van drie onroerendgoedtransacties ten onrechte een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd. De belastinginspecteur heeft vervolgens na het arrest van de Hoge Raad en binnen de naheffingstermijn van artikel 20, lid 3, AWR een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd.

De bv stelt in deze procedure tevergeefs dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd in verband met het ontbreken van het tijdvak op de naheffingsaanslag. Het was de bv aanstonds duidelijk met betrekking tot welk belastbaar feit de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting is opgelegd. De naheffingsaanslag is ook niet in strijd met het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel opgelegd, oordelen Rechtbank Zeeland-West-Brabant en in hoger beroep Gerechtshof Den Bosch.

Het niet naheffen van overdrachtsbelasting zolang de belastinginspecteur de stelling verdedigt dat ter zake van de levering van de onroerende zaken omzetbelasting verschuldigd is, is in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarmee is bij de bv niet het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat zou worden afgezien van naheffing overdrachtsbelasting, toen in rechte kwam vast te staan dat een vrijstelling omzetbelasting op de levering van toepassing was.

Ook de stelling van de bv dat de in rekening gebrachte heffingsrente dient te worden gemitigeerd, wordt verworpen. De naheffingsaanslag is binnen vijf maanden nadat in rechte is komen vast te staan dat geen omzetbelasting verschuldigd was, opgelegd. Die termijn is niet onredelijk lang.

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen