Terechte heffing excessieve vertrekvergoeding over transfersom voetballer

Rechtbank Noord-Holland heeft geoordeeld dat de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding op transfersommen betaald in het betaald voetbal niet strijdig is met doel en strekking van de Wet LB 1964. Evenmin is er strijd met artikel 1 EP.

Een betaald voetbalorganisatie heeft voor het tijdvak december 2012 aangifte loonheffingen gedaan. Het afgedragen bedrag van € 2.861.762 bestond voor € 454.757 uit de zogenoemde pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding. De heffing houdt verband met een transfersom van een voetballer. Van de totale transfersom is 15% ten goede gekomen van de betreffende speler. Het overige deel komt ten goede aan de voetbalorganisatie. Die komt in deze procedure tevergeefs op tegen deze pseudo-eindheffing.

De pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding over transfersommen in het betaald voetbal is volgens Rechtbank Noord-Holland niet strijdig is met doel en strekking van de Wet LB 1964. De Rechtbank vindt voor haar oordeel steun in de parlementaire geschiedenis, waarin is opgenomen dat bewust is gekozen voor een algemeen geldende bepaling en uit het oogpunt van gelijke behandeling, geen uitzondering is gemaakt voor bepaalde groepen. Expliciet is hierbij vermeld dat ook geen uitzondering wordt gemaakt voor topsportorganisaties in het algemeen en betaald-voetbalorganisaties in het bijzonder. De wetgever heeft derhalve met de invoering van de in geding zijnde regeling tevens het oog gehad op organisaties als die van de voetbalorganisatie, aldus de Rechtbank.

De omstandigheid dat de wijziging van de zogenoemde CFK-regeling (een regeling door de Stichting Contractspelersfonds KNVB) in 2010 in casu een voor de voetbalorganisatie ongunstig effect heeft op de onderhavige heffing, maakt het voorgaande niet anders.
Volgens de Rechtbank is de pseudo eindheffing excessieve vertrekvergoeding niet strijdig met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM en is ook niet gebleken dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Tot slot is geen sprake is van schending van artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR.

[Toelichting: Rechtbank Den Haag oordeelde in een zaak over een betaaldvoetbalorganisatie (Feijenoord) anders in de uitspraak 30 van maart 2017, 16/4899, ECLI:NL:RBDHA:2017:3429.]

 

(Bron: Fiscanet)

Gerelateerde artikelen