Terechte correctie negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen; revisierente

Een ondernemer heeft in 1998 een lijfrenterecht bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van de door hem in firmaverband gedreven onderneming aan B bv. De daarvoor verschuldigde premie is ten laste gekomen van de door de ondernemer behaalde stakingswinst.

In 2010 is de lijfrenteverplichting door B bv overgedragen aan de persoonlijke houdstermaatschappijen van X en Y (de andere voormalige firmant) en zijn de aandelen in B bv verkocht aan een derde.

Bij Hof Den Haag is in geschil of de Inspecteur terecht een negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen in aanmerking heeft genomen voor een bedrag van € 131.908.

Met de overdracht van de lijfrenteverplichting door B bv aan de persoonlijke houdstermaatschappijen van X en Y en de verkoop van de aandelen in B bv is de band tussen de lijfrenteverplichting en de overgedragen onderneming verbroken waardoor niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de lijfrentevrijstelling is genoten.

Er doet zich derhalve een omstandigheid voor als bedoeld in artikel 3.133, lid 2, Wet IB 2001. Als gevolg daarvan treedt de maatregel van artikel 3.133, lid 1, jo artikel 3.137, Wet IB 2001 in werking.

De Inspecteur heeft de wettelijke bepalingen juist toegepast. Tevens is terecht revisierente berekend ingevolge artikel 30i, lid 1, onderdeel b, AWR.

Dan is verder nog in geschil of het in 2010 uitgekeerde bedrag van € 3.426 aan lijfrente terecht tot het inkomen is gerekend.

Volgens het Hof is het in overeenstemming met doel en strekking van artikel 3.107a Wet IB 2001 dat genoemde bepaling hier toepassing vindt en dat van de ontvangen lijfrente-uitkering ten bedrage van € 3.426 het (maximale) bedrag van € 2.269 buiten aanmerking blijft.

 

(Bron: Fiscanet

Gerelateerde artikelen