Terechte aansprakelijkstelling voor belastingschulden gefailleerde moeder
X (bv; belanghebbende) maakt deel uit van een fiscale eenheid vpb en is op grond van artikel 39 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven aanslagen vpb die zijn opgelegd aan de (inmiddels gefailleerde) moedermaatschappij A. Rechtbank Gelderland heeft het hiertegen door X ingestelde beroep ongegrond verklaard. De conclusie dat het belopen van de heffings- en invorderingsrente en kosten mede aan X is te wijten, acht de Rechtbank onvoldoende door de Inspecteur onderbouwd, zodat X hiervoor niet aansprakelijk is.
X heeft hoger beroep in gesteld en betoogt dat de belastingschuld over 2005 waarvoor zij aansprakelijk is gesteld, is verjaard. Hof Arnhem-Leeuwarden volgt X niet in dit standpunt. De Ontvanger heeft de verjaring van de rechtsvordering tot betaling van de aanslag vpb 2005 tijdig op de voet van artikel 27, lid 1, IW 1990 jegens de belastingschuldige, A, gestuit. Die stuiting geldt ook jegens X. Artikel 27, lid 2, IW 1990 mist toepassing, omdat A ten tijde van de stuiting niet was opgehouden te bestaan.
X stelt voorts dat de vpb-schulden waarvoor zij aansprakelijk is gesteld, moeten worden verminderd in verband met in 2009 geleden compensabele verliezen. Zij maakt echter niet aannemelijk dat in 2009 door A verliezen van ongeveer € 7.000.000 zijn geleden. De door X gestelde waardevermindering van een parkeergarage, waarop € 5.500.000 van de gestelde verliesname door A is gebaseerd, heeft zich na 2009 voorgedaan. Afwaardering van die parkeergarage is daarom in 2009 niet mogelijk.
De Rechtbank heeft de vermindering van de aansprakelijkstelling voorts terecht beperkt tot de renten en kosten, oordeelt het Hof. Het hoger beroep is ongegrond.
(Bron: Fiscanet)