Stoomschip behoorde niet tot ondernemingsvermogen; geen toepassing BOR
Tot de nalatenschap van erflaatster behoorden 50% van de aandelen in Beheer bv, welke vennootschap op de overlijdensdatum van erflaatster enig aandeelhoudster was van S bv. S bv heeft in eigen beheer een stoomschip gebouwd. X heeft voor de waarde van de verkregen aandelen in Beheer bv een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR), zoals deze wet luidde op overlijdensdatum, 5 mei 2009. In geschil is of de op overlijdensdatum in S bv aanwezige liquide middelen tot het ondernemingsvermogen behoren dat voor de (BOR) in aanmerking mag worden genomen. Partijen zijn het erover eens dat deze middelen werden aangehouden om de afbouw van het schip te financieren.
Het geschil spitst zich daarom toe op de vraag of het schip tot het ondernemingsvermogen van S bv behoort.
In de markt is het schip vooral gepositioneerd om als museumschip te gebruiken voor recreatieve vaart. Dit gebruik kan natuurlijk bedrijfsmatig zijn, maar gezien de hiermee behaalde opbrengsten is niet te verwachten dat hiermee een kostendekkende exploitatie kan worden bereikt, oordeelt Rechtbank Den Haag.
Volgens de Rechtbank heeft X niet aannemelijk gemaakt dat met de exploitatie van het schip het behalen van winst werd beoogd en redelijkerwijs kon worden verwacht. Daarnaast heeft X niet aannemelijk gemaakt dat de exploitatie van het schip in de periode tot en met eind 2016 behoorde tot de ondernemingsactiviteiten van S bv. Deze onderneming houdt zich bezig met de handel in en de verhuur van stoomketels. De exploitatie van een met stoom aangedreven schip behoort hier niet toe.
De Rechtbank concludeert dat het schip geen onderdeel uitmaakt van ondernemingsvermogen. De voor de bouw van het schip bestemde liquide middelen kunnen daarom op overlijdensdatum niet onder de BOR vallen.
(Bron: Fiscanet)