‘Schade faillissement Yme Drost op mij afwikkelen’
De onderneming van de bekende letselschadespecialist ging in december 2010 ten onder. De curator concentreerde zich met succes op een doorstart, waardoor Drost onder meer verder kon met zijn werk aan de langslepende zaak rond neuroloog Ernst Jansen-Steur. Dergelijk langlopende dossiers – de voorbereidingen in deze zaak startten in 2005 en dit jaar pas was de einduitspraak – waren juist mede debet aan het einde van het bedrijf. Debiteuren betaalden laat of amper uit. Maar ook de fiscus had een vordering van zeker 1 miljoen euro. De bank besloot uiteindelijk in de loop van 2010 nog geen voor het bedrijf negatieve conclusies te trekken over de onmacht om aan alle verplichtingen te voldoen. Maar waarom nam de accountant in zijn samenstellingsverklaring geen continuïteitsparagraaf op? Hij wist immers nog niet dat de bank akkoord ging.
“Als een rechtspersoon niet meer op eigen kracht aan haar verplichtingen kan voldoen, is er sprake van discontinuïteit”, oordeelde de raadsvrouw van de curator. Uit de jaarcijfers van 2008 bleek al een enorm verlies. Ook uit de voorlopige cijfers van 2009 bleken enorme afboekingen noodzakelijk. En na een vermindering van de schuld door de fiscus met in ruil een betalingsregeling stond er nog altijd zeven ton open. En dan was er nog de brief met ontslagaanvragen aan het UWV waar de accountant ook een rol in had. Ook daaruit bleek gerede twijfel over het voortbestaan van de rechtspraktijk van de letselschadespecialist. De advocaat van de accountant liet een tegenovergesteld beeld zien. Zijn cliënt was nog maar pas accountant van het bedrijf en wierp meteen een kritische blik op de gang van zaken. Hij zag dat het goed mis was met de waardering van de debiteuren en zorgde ervoor dat dit onderzocht werd. En in zijn samenstellingsverklaring wees hij erop dat er onzekerheid bestond bij die debiteuren. “Zoiets zie je zelden of nooit bij een samenstelverklaring”, aldus de raadsman. “Hij gaf dus actief invulling aan zijn maatschappelijke taak. En dan wordt hij zes jaar later geconfronteerd met een nogal gezochte tuchtklacht.”
De raadsman van de accountant had een heel andere definitie van ‘discontinuïteit’. Volgens hem is de vennootschap dan de facto failliet en als er een mogelijkheid is dat af te wenden, dan dient een continuïteitsparagraaf opgenomen te worden. Dat er wat aan de hand was, wist de accountant. “Dat had hij immers zelf aangezwengeld.” En de bank ging formeel akkoord pas na uitbrengen van de samenstellingsverklaring, maar ervoor had ze informeel al duidelijk gemaakt door te willen met Drost. En dan lag er nog de vraag waarom de curator zo laat met zijn klacht kwam. Na het faillissement had hij alle informatie toch al in huis? Volgens de curator heeft hij zich na de overname vooral geconcentreerd op de discussie rond de grote rekening-courantschuld van de bestuurder tegenover de vennootschap. Pas in 2014 werd besloten de informatie die eind 2010 al in beslag was genomen, te ontsluiten. Ervoor was er dus geen zicht geweest op het mogelijk laakbare handelen van de accountant, aldus de curator.
De accountant zelf was niet te spreken over de gang van zaken. Zo heeft de curator nooit de moeite genomen om in overleg te gaan. “De reden voor deze klacht is dat de curator het tekort op de boedel op mij wil verhalen.”
Het vonnis van de Accountantskamer volgt later dit jaar.
(Zaaknr. 16/478)
[Door: Michiel Satink / Juridisch Persbureau Zwolle]