‘Rondreizende handelaar fiscaal toch inwoner van Nederland’

Materiële werkelijkheid is bepalend voor vraag of iemand inwoner is van Nederland.

Door mr. Samad Laghmouchi

Op 9 december 2019 is een interessante uitspraak van Rechtbank Breda gepubliceerd over de vraag of een rondreizende handelaar voor de belastingheffing inwoner is van Nederland. De handelaar in kwestie kon onvoldoende aantonen dat hij niet in Nederland woonde, dan wel als fiscaal inwoner van Spanje of Duitsland moest worden beschouwd. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting waren dan ook terecht opgelegd.

Hoe wordt de fiscale woon- en vestigingsplaats bepaald?
Of iemand in Nederland woont, wordt voor de Nederlandse belastingheffing als uitgangspunt naar de omstandigheden beoordeeld. Dit volgt uit artikel 4 lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De materiele werkelijkheid, en niet het civiele recht of formele criteria, is bepalend voor de vraag waar iemand fiscaal inwoner is. Over welke omstandigheden relevant en bepalend zijn voor de fiscale woonplaats is dus een feitelijke vraag en verklaart de hoeveelheid rechtspraak hierover.

Alle van belang zijnde omstandigheden moeten in aanmerking worden genomen voor de vraag waar iemand woont. Hierbij wegen bepaalde omstandigheden zwaarder dan andere. In de kern draait het om de vraag of er een voldoende duurzame band met Nederland bestaat. Omstandigheden die van belang zijn voor deze vraag zijn met name de omstandigheid dat: 
•    de belastingplichtige een gezin heeft die de belastingplichtige heeft gevolgd;
•    de belastingplichtige in het betreffende land een dienstverband heeft aanvaard;
•    de belastingplichtige een woning in het betreffende land heeft aangehouden;
•    de belastingplichtige financiële banden heeft met het betreffende land;
•    et cetera.

De belangen die bij de bepaling van de fiscale woonplaats gemoeid zijn, zijn veelal aanzienlijk. Als fiscaal inwoner van Nederland wordt de belastingplichtige als uitgangspunt door de Belastingdienst over het wereldwijde inkomen in de Nederlandse belastingheffing betrokken. 

De casus voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 juli 2019
Op 9 december 2019 is een door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda op 12 juli 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3160, over het fiscaal woonplaatsbegrip gewezen uitspraak gepubliceerd. De inspecteur legde in deze zaak over de jaren 2009 tot en met 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting 2009 t/m 2011 op bij de betreffende handelaar met tevens vergrijpboeten. Hier draaide het vooral om de vraag of de rondreizende handelaar als fiscaal inwoner van Nederland moest worden beschouwd. De handelaar met de Nederlandse nationaliteit stond tot 28 november 2001 ingeschreven op het adres van zijn ouders in Nederland. Vervolgens had de handelaar zich laten inschrijven in Duitsland. Jaren later, namelijk op 8 februari 2012, had de handelaar zich in Spanje laten inschrijven. Vervolgens had de handelaar zich op 5 december 2013 weer in Nederland laten inschrijven. 

Indien de handelaar inderdaad als fiscaal inwoner van Nederland kon worden beschouwd, en niet tevens fiscaal inwoner van een ander land, was vervolgens ook de vraag of de handelaar wel de vereiste aangifte had gedaan. Het niet doen van de vereiste aangifte kan resulteren in de omkering en verzwaring van de bewijslast.

Rechtbank: woonplaats in Nederland en niet tevens in Duitsland en/of Spanje
Na de in haar optiek alle relevante omstandigheden in aanmerking te hebben genomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de handelaar zijn fiscale woonplaats in Nederland had en niet tevens in het buitenland. De redenen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag lag, waren  de volgende: 
•    de handelaar had de Nederlandse nationaliteit;
•    de handelaar was eigenaar van een perceel grond in Nederland waarop een woonwagen stond die voor duurzame bewoning geschikt was;
•    de handelaar had een Nederlandse bankrekening waarop hij bedragen contant had gestort;
•    de handelaar had via die rekening ook voor elektriciteit en water betaald;
•    de handelaar was verzekerd in Nederland;
•    de handelaar bezocht in Nederland gevestigde zorgverleners;
•    de handelaar had ook auto’s in Nederland gehuurd waarvoor hij boetes had ontvangen. 

Hierbij is overigens in het bijzonder interessant dat de stelling van de handelaar dat deze slechts incidenteel in Nederland was de rechtbank niet overtuigde. De rechtbank oordeelde ook dat de handelaar onvoldoende onderbouwd had dat hij ook inwoner van een ander land was geweest. Het feit dat de handelaar ook in de andere landen ingeschreven stond en aldaar over bankrekeningen beschikte was niet voldoende. Hierbij achtte de rechtbank het onder meer relevant dat de inspecteur gemotiveerd (en onvoldoende betwist) stelde dat een van de inschrijvingen een postadres betrof, de huur van een zolderkamer in het buitenland onaannemelijk laag was en bepaalde postverzendingen van de verhuurder aan de handelaar/huurder kennelijk gericht waren aan een adres in Nederland.

Nadat de handelaar als fiscaal inwoner van Nederland werd beschouwd moest nog worden beoordeeld of de betrokkene (ook) fiscaal inwoner is van een ander land. Immers, indien dat laatste het geval is, kan uit een geldend belastingverdrag volgen dat voor verdragsdoeleinden de handelaar fiscaal inwoner is van het ander land. In deze casus kwam de rechtbank hier echter niet aan toe, aangezien niet aannemelijk werd gemaakt dat hij fiscaal woonachtig was in Duitsland of Spanje.

Rechtbank: fiscaal inwoner geen vereiste aangifte gedaan? Omkering bewijslast!
Nu de rechtbank tot de conclusie kwam dat de handelaar fiscaal inwoner was van Nederland, en niet ook van een ander land, kon deze vervolgens oordelen over de vraag of de handelaar al dan niet de vereiste aangifte had gedaan. De rechtbank overwoog dat de handelaar zowel uitgenodigd als herinnerd was om over de jaren tot en met 2012 aangifte inkomstenbelasting te doen maar desondanks geen aangifte heeft gedaan. Over het jaar 2013 stelde de rechtbank vast dat de door de handelaar werkelijk verschuldigde belasting in zowel absoluut als relatief opzicht afweek van de aangegeven belasting. De rechtbank overwoog dan ook dat de vereiste aangiften t/m 2013 inderdaad niet waren gedaan en de bewijslast kon worden omgekeerd. Dit betekende dan ook dat de handelaar de hoogte van zijn inkomen overtuigend moest aantonen om het gelijk aan zijn zijde te krijgen. De handelaar kon dit niet. Vervolgens volgde de rechtbank, op enkele correctie na, de inspecteur in zijn berekeningen van het inkomen op basis van vermogensvergelijkingen. 

De rechtbank zag tot slot in de overschrijding van de redelijke termijn wel een reden om de opgelegde boeten te matigen en de handelaar een immateriële schadevergoeding toe te kennen.

Belang voor de praktijk
Het fiscaal woonplaatsbegrip is een open norm en wordt op basis van feiten in een concrete situatie ingevuld. Dit gegeven en de toenemende globalisering van carrières en ondernemingen heeft de afgelopen jaren tot een toename aan fiscale woonplaatsdiscussies geleid. In de praktijk treedt dan ook regelmatig dubbele belastingheffing op, althans ligt dit risico duidelijk op de loer. Het fiscaal woonplaatsbegrip kan ook procedureel consequenties hebben, zo laat de uitspraak van de rechtbank zien. 

Het is dan ook van belang dat u zich goed laat informeren over de vraag wanneer u fiscaal gezien als inwoner wordt beschouwd van Nederland en enig ander land waarin u tijdelijk voor uw werk of onderneming verblijft.

Mr. Samad Laghmouchi van Laghmouchi Law te Utrecht is fiscaal specialist/advocaat bij Fiscaalconsult. Zijn specialisme(n): internationaal belastingrecht, vennootschapsbelasting, inkomstenbelasting, ANBI’s, geschillen met Belastingdienst

Gerelateerde artikelen