RJ-Uiting 2017-2: ‘Actuele kostprijs’
De RJ heeft een beperkt aantal commentaren ontvangen op RJ-Uiting 2016-11. Het begrip actuele kostprijs gaat uit van technisch gelijke vervanging. Al bij het ontwikkelen van de (in RJ-Uiting 2016-11 opgenomen) ontwerp-richtlijn heeft de Raad uitgebreid onderzocht hoe dit uitgangspunt kan worden toegepast voor activa die ten tijde van de herwaardering niet meer technisch gelijk te vervangen zijn. De Raad heeft hier echter nog geen nadere guidance over kunnen geven. De ontvangen commentaren hebben de Raad op dit punt ook geen aanknopingspunten gegeven. Ervaringen uit de praktijk kunnen in de toekomst mogelijk richting geven voor aanvullende bepalingen hierover.
Het bepalen wanneer het niet langer mogelijk is de actuele kostprijs van het te waarderen actief op balansdatum en in de toekomst betrouwbaar te bepalen, hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden. Derhalve heeft de Raad hiervoor geen algemeen geldende nadere invulling gegeven.
In een ontvangen commentaar wordt betoogd dat het hanteren van de marktwaarde als de actuele aanschafprijs van grond en terreinen volgt uit het samenvallen van de prijzen op de in- en verkoopmarkt. De benadering stoelt echter op het feit dat grond veelal niet slijt, zodat de ouderdom van een dergelijk actief geen invloed heeft op de aanschafprijs op zowel de datum van oorspronkelijke verkrijgginsdatum als de datum van herwaardering. In alinea 212.405 wordt daarom gewezen op de veelal onbeperkte gebruiksduur van grond en terreinen.
Het toepassen van actuele kostprijs in plaats van vervangingswaarde is een stelselwijziging die verwerkt wordt in overeenstemming met hoofdstuk 140 Stelselwijzigingen. Een latere stelselwijziging omtrent bijvoorbeeld de kostentoerekening zoals het al of niet activeren van rente als onderdeel van de vervaardigingsprijs kan ook invloed hebben op de bepaling van de actuele vervaardigingsprijs.
Op grond van ontvangen commentaren is een overgangsbepaling toegevoegd indien een rechtspersoon vanwege de wetswijziging kiest voor een stelselwijziging waarbij voortaan de betreffende categorie materiële vaste activa tegen historische kostprijs wordt gewaardeerd. In dat geval is het toegestaan dat deze stelselwijziging prospectief wordt toegepast. Daarbij wordt de boekwaarde aan het eind van het voorgaande boekjaar als uitgangspunt genomen, en daarna verondersteld de historische kostprijs te zijn. Daarmee heeft de stelselwijziging geen gevolgen voor het eigen vermogen aan het begin van het boekjaar waarin de stelselwijziging wordt verwerkt.
Tot slot is het cijfervoorbeeld C1 in de bijlage van hoofdstuk 212 Materiële vaste activa verduidelijkt.
Voor de RJk-bundel zijn de alinea’s 114, 126 en 127 van Hoofdstuk B2 Materiële vaste activa en vastgoedbeleggingen ongewijzigd definitief geworden, terwijl in een nieuwe alinea 137 wordt verwezen naar de overgangsbepaling in de RJ-bundel.
De aanpassingen in hoofdstuk 210 Immateriële vaste activa, hoofdstuk 212 Materiële vaste activa en hoofdstuk B2 Materiële vaste activa en vastgoedbeleggingen zijn van kracht voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016.