Wordt onder druk alles vloeibaar? Gedachten bij obedience pressure.

Er is een negatieve relatie tussen werkdruk, afgenomen scherpte en motivatie en de kwaliteit van de controle.

Door dr. Niels van NIeuw Amerongen RA

Introductie
Over het onderwerp cultuur en werkdruk is veel te doen in de accountancysector. Ruim een jaar geleden (januari 2020) publiceerden de Monitoring Commissie Accountancy (MCA) en de Commissie toezicht accountancysector (CTA) hun rapporten. In het MCA rapport wordt uitgebreid verwezen naar het zogenaamde SZW rapport “Resultaten en conclusies accountancy 2019”. SZW deed onderzoek naar de psychosociale arbeidsbelasting (PSA) onder 28 kleine en grote accountantsorganisaties. SZW rapporteert een hoge mate van druk, onderscheiden naar werk-, tijds-, en budgetdruk. Werkdruk heeft onder andere te maken met piekbelasting (teveel werkaanbod) en zogenaamde technostress [1], tijdsdruk hangt samen met deadlines, en budgetdruk spreekt voor zich. Ook worden gevallen van agressie gerapporteerd, waaronder verbaal geweld c.q. intimidatie. MCA (MCA, 2020, punt 159) geeft ook aan dat de motivatie van young professionals onder druk staat omdat onder andere partners (de “leemlaag”) vasthouden aan vertrouwde en gestolde waarden, rituelen en tradities.

In het MCA rapport komen de young profs met hun ervaringen regelmatig aan het woord. Zo zijn er young profs die duidelijk verbetering zien ten aanzien van de aandacht die aan werkdruk wordt besteed. Dan is er meer aandacht voor de planning, worden budgetten vooraf afgestemd, wordt wekelijks vier uur gereserveerd voor onverwachte zaken (inbouwen van ruimte), etc. Het SZW rapport (MCA heeft betrokkenen bij de uitvoering van dat onderzoek geïnterviewd) bevat echter ook duidelijke signalen van het tegendeel: onvoldoende aandacht voor begeleiding en feedback, ook zorgt de stijl van leidinggeven voor werkdruk, en worden overuren niet altijd geschreven. Samenvattend is de conclusie (volgens MCA rapport) van het SZW rapport dat de aandacht voor werkdruk in 80% van de gevallen niet in orde is.

Interessant is ook het citaat in het CTA rapport (CTA, 2020, p.76) uit het onderzoek van De Vries, Blomme en De Loo (2018, p.38): “Trainees leren snel om ‘gehoorzaam’ te zijn en hun superieuren te volgen, en ondanks dat het publiek belang en kwaliteit meer als waarde genoemd worden, lijkt een commerciële oriëntatie nog steeds het socialisatieproces te domineren.”

Onder randnummers 305 en 306 legt CTA een (negatieve) relatie tussen werkdruk, afgenomen scherpte en motivatie en de kwaliteit van de controle. Wil de sector aantrekkelijk blijven voor young professionals zal aandacht moeten worden besteed aan die werkdruk, de work-life balance en een cultuur die er op gericht is om ‘het goede te doen’ [2].

Gehoorzaamheid
Gehoorzaamheid is een woord dat ouderwets aandoet in de huidige mondige maatschappij. Milgram opent zijn boek met het verhaal van aartsvader Abraham. Van ‘vader’ Abraham is bekend dat hij gehoorzaamde aan de oproep van God om te vertrekken uit zijn vertrouwde vestigingsplaats (weg bij zijn familie) naar het beloofde land, waar dat ook zou mogen liggen. Als achterliggende verklaring voor zijn gehoorzaamheid wordt diens geloof genoemd (Hebreeën 11). Gehoorzaamheid aan een autoriteit wordt hier gezien als een positieve waarde, een deugd.

In de zogenaamde ‘Milgram’-experimenten wordt gehoorzaamheid vanuit een andere optiek bekeken, meer een ondeugd, een slaafse vorm van gehoorzaamheid waaraan nauwelijks te ontsnappen valt. Toen ik het boek voor het eerst las, was mijn eerste indruk dat ik er weinig van herkende in de dagelijkse praktijk. Maar hoe meer ik erover nadenk en er over lees, hoe meer ik denk dat deze experimenten ons veel te zeggen hebben. Eerst even kort iets over de setting van het experiment.

Setting experiment
Het is eigenlijk niet één experiment geweest, maar eerder een serie experimenten, die in de kern hetzelfde van opzet waren, maar waarin net één aspect in het experiment design was aangepast. We concentreren ons op de kern. Het experiment heeft (voor de deelnemers) ten doel om te onderzoeken of mensen beter leren als sprake is van straf. Het experiment wordt geleid door een experimentleider, die de onderwijzer stimuleert om het proces gaande te houden. De deelnemer aan het experiment heeft de rol van tuchtigende onderwijzer. De onderwijzer leert aan een student woordparen die bij elkaar horen. De student (ook wel slachtoffer genoemd) is een 47-jarige, vriendelijke en mild-gemanierde ‘accountant’ (beste vertaling is waarschijnlijk boekhouder). De experimentleider is een 31-jarige, onbewogen en enigszins strenge docent biologie.

De student zit ingesnoerd op een stoel. De leraar houdt verschillende woordparen voor, waarna een woord uit een eerder paar genoemd wordt en de student moet aanvullen met het bijpassende zojuist geleerde woord. Volgens een voorbedacht stramien geeft de student juiste en verkeerde antwoorden. De leraar zit achter een vakkundig schuifpaneel waarmee de leraar met elk volgende foute antwoord een extra 15 volt elektrische schok toedient. Dit loopt op het paneel door totdat het maximum van 450 volt is bereikt. De leraar is verteld dat het toedienen van elektrische schokken niet levensbedreigend is cq niet op langere termijn schadelijk is voor de student. De student reageert op elke schok volgens een vast stramien met vormen van ach en wee, die qua intensiteit toenemen tot een schreeuwen van pijn en smeekbeden om asjeblieft te stoppen met de les, tot weigering om verder antwoord te geven. In de instructies krijgt de leraar mee dat ‘geen antwoord’ kwalificeert als ‘fout antwoord’…

Hoewel de bedenker van dit experiment later stevig bekritiseerd is over de ethische schaduwzijde ervan (onder andere te weinig nazorg), geeft dit experiment nog steeds veel stof tot nadenken. [Noot: Vanwege aanscherping van de ethische richtlijnen (volgens wikipedia in 1973) is de replicatie van de experimenten moeilijker geworden]. Van te voren zou je zeggen dat dit maar een experiment is, een soort laboratoriumsetting – droog zwemmen dus -, en dat het niet reëel is om te verwachten dat de deelnemers zouden toegeven aan gehoorzaamheidsdruk [3]. Niets bleek echter minder waar. Veel deelnemers gingen door tot de laatste en hoogste schok was toegebracht. Vaak niet in één moeite door tot het einde, maar toch gingen ze veelal door. Dat het meer was dan droog zwemmen, blijkt wel uit de lichamelijke reacties die de deelnemers op verschillende manieren lieten zien: trillen, schreeuwen, angstige blikken, zweten, et cetera. Dit werd ook bevestigd in de ‘de-briefing’.

Even tussendoor voor de patriotten onder ons: “gelukkig” bevond zich onder de deelnemers ook een in Amerika gevestigde Nederlander, waarbij nadrukkelijk wordt vermeld dat hij lid was van de Hervormde Kerk. Deze persoon, die Jan wordt genoemd, ging tot ergens halverwege het voltage (255 volt). Van hem worden twee interessante dingen gezegd: (1) achteraf vond hij van zichzelf dat hij te ver was gegaan; en (2) hij vond dat hij een keuze had om er uit te stappen, een vrije wil om deel te nemen aan het experiment, en een vrije wil om te besluiten te stoppen. Onze medelander deed het dus zo slecht nog niet…

Deelnemers die het experiment tot het einde ‘volhielden’ hadden veelal hun eigen verhaal, waardoor ze niet uit het experiment stapten, ondanks de voor het oog significante lijdensweg van de student (die overigens uitstekend acteerde en niet daadwerkelijk elektrische schokken kreeg toegediend). De ene deelnemer had zich gecommitteerd om mee te doen aan het experiment (waar tegenover ook een geringe vergoeding stond), en vond daarin reden om door te gaan. Voor een ander voelde het toedienen van de schokken wel ontzettend naar, maar lag het ook een beetje aan de student. Weer een ander steunde zwaar op de bewering (vanuit het instituut universiteit) dat het toedienen van schokken geen langdurige schade voor de student zou opleveren. Er waren er ook bij die wel beseften dat ze fout bezig waren, maar simpelweg niet de resources (mentale kracht) hadden om dat besef om te zetten in concreet gedrag. Zo zijn er allerhande “binding factors” die de deelnemer aan het experiment verbonden waardoor ze er niet uit konden komen.

Hoe kun je uit de tunnel komen?
Als je afgaat op het aantal deelnemers dat bereid was ver te gaan in het experiment, zou je bijna denken dat het normaal is om in de situatie te blijven hangen, en dat er geen mogelijkheden zijn om er uit te komen. In het experiment van Milgram ging het om ongeveer 34% van de deelnemers die voor de laatste schok zou zijn toegebracht uit de situatie ontsnapt zijn. In dagelijkse situaties in accountantsland, waar geen sprake is van levensbedreigende situaties, zal dit percentage vermoedelijk lager liggen. Ontsnappingsmogelijkheden zijn er echter wel.

Zo wordt ook een voorbeeld beschreven van een deelnemer die in het normale leven hoogleraar Oude Testament was. Hij stapte al vrij snel uit het experiment, mogelijk mede omdat hij beroepsmatig ontwikkeld is in moraal, ethiek, en sociale psychologie, maar ook omdat deze persoon bijvoorbeeld aandacht had voor een hogere macht (waardoor de experimentleider niet meer kwalificeerde als enige autoriteit).

Milgram maakt verder onderscheid tussen twee mentale statussen:

Agentic state: een mind status waarin je je gedrag door een ander laat bepalen en verantwoordelijkheid naar de ander afschuift.

Autonomous state: je bepaalt zelf je eigen gedrag.

Vertaald naar het experiment zul je dus op een of andere manier van de agentic state naar de autonomous state moeten gaan [4].

Het ontsnappingsproces (naar legitieme ongehoorzaamheid) omvat de volgende fasen (Milgram, 1974, p.198-199):


Figuur 1 – Route naar ongehoorzaamheid (ontleend aan Milgram, 1974)

Het begint dus met ruimte toe te laten in jezelf om te twijfelen of verdere gehoorzaamheid wel passend is. Dit is in accountantsland, waar sprake is van een meester-gezel relatie, al voor een aantal ondergeschikten lastig. Hierin speelt het gebrek aan kennis en ervaring van ondergeschikten ook een relevante factor. In het vervolg van de ontsnappingsroute is het zaak de twijfel naar buiten te brengen. In het experiment is dat bijvoorbeeld door bij de experimentleider het lijden van de student onder de aandacht te brengen. De volgende stap is om de experimentleider te overtuigen van jouw afwijkende mening (doorgaan is niet oké). Als dat nog niet voldoende is om te ontsnappen dreig je bij de experimentleider ongehoorzaam te zullen zijn. De laatste stap is uiteindelijk ongehoorzaamheid. Milgram wijst er overigens op dat ongehoorzaamheid ook een knagend gevoel van verraad (gebrek aan commitment) met zich mee kan brengen. Het is per saldo dus geen gemakkelijk proces.

Terug naar de accountancy-setting van de leemlaag en de young professionals. Uit het MCA en CTA rapport (2020) volgt dat kantoren zeker de nodige stappen ondernemen ter verbetering van hun cultuur en ter vermindering van de werkdruk. Het is absoluut belangrijk dat kantoren met deze thematiek verder aan de slag te gaan, mede in ogenschouw nemend de stevige conclusies uit het SZW rapport (2020). Tegelijk hoop ik met het vorenstaande model ook een handvat te hebben aangereikt waarmee de individuele professional zelf ook aan de slag kan op het moment dat sprake is van te ver gaande druk om te gehoorzamen aan opdrachten van een leidinggevende.

Ik wil graag ook nog een andere invalshoek naar voren brengen. Dat gaat over het fenomeen incentives.

De incentives van Nelson
Je herinnert je van de verplichte PKI training (2012) mogelijk nog het scepticisme model van Nelson (Nelson, 2009). Dat model gaat over factoren die van invloed zijn op de sceptische houding en het sceptische gedrag. Tot die factoren behoren ook de incentives. In het algemeen is de gedachte van incentives dat dit drukfactoren zijn die negatieve invloed op scepticisme uitoefenen. En dat is uit het voorgaande ook wel gebleken (en conform de redenatie van CTA dat werkdruk leidt tot minder scherpte en motivatie, waardoor druk op de controlekwaliteit ontstaat). 

Tegelijk heeft Nelson ook oog voor positieve incentives, prikkels die de controlekwaliteit juist verhogen. Een specifieke interpretatie van die positieve prikkels is dat bepaalde vormen van druk juist ook kwaliteitsverhogend kunnen werken. Nu we in accountantsland onder een vergrootglas liggen, heeft de kwaliteit van de controle en drukfactoren veel aandacht in de media, en ook in “club-house”-type gesprekken in de accountancy, alsook in het beleid dat (kwaliteits)beleidsbepalers op dit vlak vormgeven en implementeren. Hierdoor ontstaat er meer en meer bewustwording van het fenomeen ‘Druk’. Door dit toegenomen bewustzijn kan de signalering van een drukfactor aan een young professional juist ook een “heads up” geven: hier is iets niet in de haak, ik moet in actie komen om tegendruk te bieden. Ik hoop van harte dat young professionals die nog steeds vergaande druk ervaren ook zelf in actie komen, alleen, maar liefst ook gezamenlijk met anderen. Samen sta je sterk. Lukt het niet om binnen je bestaande omgeving verandering te realiseren, dan is er altijd nog de mogelijkheid om een overstap naar een andere werkplek te realiseren. Maar dat beschouw ik als een ‘matter of last resort’.

Ter afsluiting
Als ik wel eens iets uit de privésfeer citeer, is dat regelmatig afkomstig van mijn vader, tijdens zijn werkzame leven actief als spuug-prof. Niet dat ik dat spuug-zat ben, maar ik vind het ook passend om mijn eenvoudige, maar evengoed klassiek geschoolde moeder eens voor het voetlicht te plaatsen. Toen ik met haar sprak over het onderwerp ‘obedience pressure’ orakelde ze spontaan:

Palma sub pondere crescit [5]
Voor de minder klassiek geschoolden onder ons: het betekent zoveel als dat de palmboom tegen de verdrukking in groeit. En dat is wat ik hier met andere woorden heb geprobeerd aan te geven: druk (lijden) kan ook louterend en activerend werken. Zo hoop ik dat ons beroep ook voor de young professionals een aantrekkelijk beroep blijft, en voldoende krachten worden gemobiliseerd om dat ook te realiseren. De jeugd heeft immers de toekomst!

Dr Niels van Nieuw Amerongen RA is directeur bij V&A accountants-adviseurs en associate professor Auditing & Assurance aan Nyenrode

Literatuur
Commissie toekomst accountancysector. 2020. Vertrouwen op controle. Rapport van de Commissie toekomst accountancysector. Vertrouwen op Controle Eindrapport van de Commissie toekomst accountancysector | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl.

Hurtt, R.K. 2010. Development of a Scale to Measure Professional Skepticism. Auditing: A Journal of Practice & Theory 29(1): 149-171.

Milgram, S. 1974. Obedience to authority. Originele uitgever: HarperCollins Publishers. [gebruikte editie is First Harper Perennial Modern Thought edition, gepubliceerd in 2009, heruitgegeven in 2019].

Monitoring Commissie Accountancy. 2020. Spiegel voor de accountancysector. Eindrapport-Monitoring-Commissie-Accountancy-140120.pdf (monitoringaccountancy.nl)

Nelson, M.W. 2009. A Model and Literature Review of Professional Skepticism in Auditing. Auditing: A Journal of Practice & Theory 28(2): 1-34.

Vries, M. de, R. Blomme, en I. de Loo. 2018. Becoming a professional auditor in the ‘tenties’, https://www.researchgate.net/publication/336073741_Becoming_a_professional_auditor_in_the_’tenties’_-A_delineation_of_trainee_auditors’_first_year_struggles.

Verwijzingen
[1] Technostress is de stress die wordt ervaren door afleidingen van techniek (appjes, pushberichten, etc).

[2] De zinsnede ‘het goede te doen’ komt ook voor in de brief aan de Galaten 6: 8 en 9. Daarin wordt benadrukt dat het goede doen op langere termijn leidt tot oogst (‘het eeuwige leven’), terwijl ‘niet het goede te doen’ leidt tot allerhande ellende en narigheid. Het goede te doen vergt overigens wel doorzettingsvermogen!

[3] Dit was zelfs ook de verwachting van psychologen en psychiaters. En die hebben er toch voor doorgeleerd?!

[4] Vanuit het onderwerp ‘Professioneel-kritische instelling’ (PE 2012) ligt hierin een link naar de kaders van professor Kathy Hurtt (2010), waar ‘autonomy’ één van de zes elementen is van PKI. Andere elementen zijn: (a) een vragende geest; (b) uitstel van je oordeel; (c) zoeken naar kennis; (d) interpersoonlijk begrip; (e) zelfwaardering.

[5] Enig zoekwerk op internet leverde op dat deze Latijnse spreuk het devies was van koningin Emma der Nederlanden, geboren prinses van Waldeck en Pyrmont. Zie voor het wapen van koningin Emma: https://rkd.nl/nl/explore/images/199505.

Gerelateerde artikelen