Broer en zus houden RA’s verantwoordelijk voor ‘karige’ erfenis

Twee RA’s moesten zich vrijdag bij de Accountantskamer verantwoorden voor ‘fouten’ en ‘omissies’ in de jaarrekening van een holding.

De onderneming was veel minder waard dan de jaarrekening suggereerde.

Zaaknr. 19/252 en 19/253

Dat beweerden vertegenwoordigers namens twee nazaten van de in februari 2011 overleden eigenaar van de holding. Voor deze erfgenamen – een broer en zus, tevens de klagers – had dit grote financiële gevolgen. De hoogte van hun erfenis was mede gebaseerd op de waarde van de holding. 

De eigenaar liet één dag voor zijn overlijden vastleggen dat zijn vastgoed naar zijn vrouw zou gaan en de holding naar zijn (vier) kinderen.

Zowel het vastgoed als de holding waren 1,7 miljoen euro waard. Maar in de tweede helft van 2015 raakten de kinderen onderling gebrouilleerd. De klagers kregen ‘het gevoel dat er iets niet in orde was met de cijfers van de holding’. Ze gingen te rade bij de andere broer en zus; die waren binnen de holding werkzaam. Ook bleek de andere broer zijn zoon bestuurder te hebben gemaakt van de Stichting Administratiekantoor van de holding zonder klagers daarover te hebben geïnformeerd. De ‘andere’ broer en zus wilden de vragen echter niet beantwoorden.  

Voor de klagers reden een advocaat en ‘goede kennis’ in te schakelen. Die vriend, een fusie- en overnamespecialist, dook in de jaarverslagen over 2010 en 2011 van de holding. Hij ontdekte onder meer dat er veel te weinig voorzieningen waren getroffen op leningen aan bedrijven binnen de holding. Volgens de kennis ging het om een bedrag van in totaal zo’n twee miljoen euro – meer dan het eigen vermogen van de holding.

Veel van die bedrijven stonden er volgens de kennis slecht voor. Dat gold onder meer voor een autoleasebedrijf in Rusland, waar regelmatig ‘zomaar auto’s verdwenen’. De RA’s zouden ten onrechte hebben verzuimd te waarschuwen voor de continuïteit van deze deelneming. Ook zou een voorziening ter hoogte van ruim zes ton euro’s voor een latente belastingverplichting zijn vergeten.

Gedesillusioneerd verkochten de klagers hun belangen in de holding in 2017 daarom aan de broer. Zij kregen daarvoor 260.000 euro, aanzienlijk minder dan wat zij destijds op papier hadden geërfd – 850.000 euro, de helft van de waarde van de holding ultimo 2011.
Maar ze lieten het daar niet bij. Behalve tegen de RA’s dienden ze een tuchtklacht in tegen de belastingadviseur die de nalatenschap had begeleid. Tegen de notaris en de executeur-testamentair begonnen ze een schadeprocedure, tegen de weduwe – hun stiefmoeder – een rechtszaak.

“Verslaggevingsverwijten.” Zo kwalificeerde Danny Theunis, advocaat van de RA’s, de klachten. “Het bestuur van de vennootschap maakt de jaarrekening op en is daarvoor ook primair verantwoordelijk,” aldus Theunis. 

Volgens hem worden zijn cliënten ten onrechte ter verantwoording geroepen. Temeer omdat zij voor de jaarrekening 2011 ‘slechts een beoordelingsverklaring hebben afgegeven met onthouding van een conclusie’. De klachten hadden ook betrekking op de jaarrekening 2010, maar de termijn om daarover te klagen is inmiddels verstreken.

Van ‘oninbare vorderingen’ was volgens de advocaat geen sprake. Bovendien maakten de ondernemingen waarop deze vorderingen betrekking zouden hebben volgens hem winst en beschikten de meesten over een positief eigen vermogen.

Van enige betrokkenheid van de RA’s bij de afwikkeling van de nalatenschap was volgens Theunis sowieso geen sprake. “De certificaten van aandelen – van de holding, JS – gingen naar de kinderen zoals het onroerend goed naar de stiefmoeder ging. Ongeachte de waarde daarvan.” 

Vonnis over ongeveer vijftien weken.

Auteur: Jan Smit/Juridisch Persbureau Zwolle

Lees ook: 'Concurrentiebeding niet in strijd met beginsel van integriteit'

Gerelateerde artikelen