Rechtbank wijst vorderingen eigenaar OAD tegen Rabobank af
De aandeelhouder verwijt de Rabobank dat -door ten onrechte de kredietovereenkomst met het OAD-concern op te zeggen- het faillissement van het OAD-concern is veroorzaakt, en daarmee het waardeloos worden van de aandelen. De aandeelhouder vordert van de Rabobank een vergoeding voor deze waardevermindering van de aandelen.
De rechtbank komt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering niet toe. De rechtbank is van oordeel dat de aandeelhouder deze vordering niet kan instellen. Dat kan alleen (de curator van) OAD. De Hoge Raad heeft in diverse arresten uitgemaakt dat in beginsel alleen het concern zelf schadevergoeding kan vorderen vanwege waardevermindering van aandelen van degene die de waardevermindering heeft veroorzaakt door wanprestatie of onrechtmatig handelen, en niet de aandeelhouder(s).
Op dit uitgangspunt heeft de Hoge Raad alleen een uitzondering gemaakt, als er ook specifiek tegenover de aandeelhouder onrechtmatig is gehandeld. Van deze uitzonderingssituatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Rabobank heeft de eisen die zij stelde aan het voortzetten van de kredietrelatie met OAD (waaronder kapitaalversterking) niet aan de aandeelhouder van OAD gesteld maar aan (het bestuur van) OAD. Dit betekent dat de Rabobank bij de aandeelhouder ook geen verwachting heeft kunnen wekken over de gevolgen van een geslaagde kapitaalversterking.
In een reactie op de uitspraak meldt Rabobank dat de curatoren van OAD inmiddels hebben aangegeven de bank op langere termijn te dagvaarden. De curatoren zeggen dit te doen om de positie van de boedels ten opzichte van Rabobank veilig te stellen. ‘Ondanks dat Rabobank gedagvaard wordt, is daarmee volgens de curatoren niet gezegd dat zij tot de overtuiging zijn gekomen dat Rabobank in enig opzicht een verwijt valt te maken. Rabobank is van mening dat zij zorgvuldig heeft gehandeld en de aan OAD verstrekte financieringen op passende gronden heeft beëindigd,’ aldus de bank.