Rechtbank doet ten onrechte uitspraak ten aanzien van twee belanghebbenden
Twee particulieren (X en Y) hebben de gezamenlijke eigendom en het gebruik van een woning. De WOZ-waarde van de woning is per waardepeildatum 1 januari 2014 voor het belastingjaar 2015 vastgesteld op € 185.000. De waardebeschikking is bekend gemaakt ten name van X. De belanghebbenden hebben in één geschrift gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen de waardebeschikking.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hij erkent dat de waarde te laag is vastgesteld maar verhoging van de WOZ-waarde is volgens de heffingsambtenaar niet mogelijk. De uitspraak op bezwaar is gericht tot X. De twee belanghebbenden hebben gezamenlijk beroep ingesteld.
Rechtbank Overijssel acht de niet-ontvankelijkverklaring terecht omdat de twee belanghebbenden niet hebben aangetoond dat zij belang hebben bij een hogere WOZ-waarde. Zij hebben gezamenlijk hoger beroep ingesteld, maar Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden komt niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. Het gerechtshof stelt voorop dat Y zelf bezwaar mocht maken tegen de tot X gerichte waardebeschikking. Het stelt voorts vast dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van de eerste particulier.
De rechtbank had Y op die grond niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar beroep. Ten aanzien van X had de rechtbank bij afzonderlijke uitspraak moeten beslissen. De zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank.
(Bron: Fiscanet)