Recht praten wat krom is?

Afgelopen periode is er veel geschreven over de uitspraak van de Accountantskamer van 20 juni 2016 waarin hoogleraar accountancy Marcel Pheiffer ongewild een hoofdrol vervulde.

De meeste schrijvers gaan in op de accountantstechnische kaders waarbinnen Pheiffer zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. Uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid vloeit voort dat een accountant bij zijn oordeel over het handelen van de onderzochte persoon in zijn rapport helder uiteen moet kunnen zetten welk normatief kader hij daarvoor heeft gehanteerd, zoals ook het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 april 2016 al eerder heeft geoordeeld.

De vraag is of het daar in deze kwestie in de kern om gaat. Moet daarentegen niet de vraag zijn of Pheiffer deze opdracht wel als accountant had moeten willen aanvaarden omdat de vraagstelling en de beantwoording immers overwegend juridisch van aard zijn?

Wanneer men de uitspraak van de Accountantskamer nader bestudeert, blijkt dat het feitelijk gaat om besluiten van bestuursrechtelijke aard die kennelijk rammelen. Uit de uitspraak leid ik het volgende af.

De in de gemeente Bussum benoemde burgemeester is het eerste jaar niet in Bussum gaan wonen en ook niet direct in het tweede jaar omdat het voornemen bestond een aantal gemeenten samen te voegen. Het burgemeesterschap zou mogelijk van korte duur zijn. De burgemeester wilde daarom voor deze korte periode huis en haard niet verplaatsen en de gemeente, de Commissaris van de Koning en zelfs de Minister hadden hier wel begrip voor. Vervolgens ging het mis.

Als uitgangspunt geldt dat iedere burgemeester daar woont waar hij benoemd is. De burgemeester kan ontheffing aanvragen en mag dan buiten de gemeente verblijven, zo nodig kan dit besluit steeds voor een jaar worden verlengd. Het eerste jaar dient de gemeenteraad hiervoor toestemming te verlenen en de jaren erna kan alleen de Commissaris van de Koning deze ontheffing verlenen, nadat de gemeenteraad op dit voornemen is gehoord.

Uit de uitspraak lijkt te mogen worden afgeleid dat het ontheffingsbesluit niet op de juiste wijze is genomen. De verlengde ontheffing heeft de Commissaris van de Koning bijvoorbeeld wel voorgelegd aan de minister, maar niet aan de gemeenteraad. Leuk verzonnen, maar dus het verkeerde bestuursrechtelijke orgaan.

Ook bij een aantal financiële vergoedingen waar de burgervader aanspraak op heeft gemaakt, lijkt niet juiste procedure te zijn bewandeld. Er zijn vergoedingen toegekend waarvoor geen wettelijke basis bestond.

Vermoedelijk heeft Pheiffer, immers ook als jurist geschoold, zich terdege gerealiseerd dat de besluiten rammelden en heeft hij daarom het begrip “materieel rechtmatig” geïntroduceerd, omdat hij daarnaast had vastgesteld dat de betrokken partijen kennelijk wel oprecht beoogden de ontheffing te verlenen en ook de bijbehorende vergoedingen toe te kennen aan de burgemeester. Sommige juridische gebreken laten zich echter niet zomaar herstellen, ook niet door creatieve vondsten. De accountant Pheiffer had er goed aan gedaan in ieder geval een aantal onderdelen van de opdracht te weigeren en over te laten aan een bestuursjurist. Hij zou dan namelijk wel met de schrik zijn vrijgekomen.

[Natasja de Louwere is werkzaam bij VDB Advocaten Notarissen. Zij adviseert en begeleidt (landelijk) vrije beroepsuitoefenaren (zoals accountants en notarissen) op het terrein van het tuchtrecht en de civielrechtelijke aansprakelijkheid. Daarnaast is zij werkzaam bij Witlox Van den Boomen Accountants als compliance officer en houdt zij toezicht op de naleving van de beroepsreglementering.]